5 Writing (les 1)

Australia 3.5
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Australia 3.5

Slide 1 - Tekstslide

LEERDOELEN 3.5 Writing:
  • Je kunt korte berichten schrijven
  • Je kunt notities maken voor anderen
Grammar
  • Tag questions: am I? / are you? / is he? etc.
Words
  • Celebrations


Slide 2 - Tekstslide

        Today's goals: 
  • Herhaling wat much, many & a lot
  • Start: Tag Questions



Slide 3 - Tekstslide

Much / Many / A lot of
Deze woorden betekenen allemaal 'veel' in het Engels.
Welke moet je op welk moment gebruiken? Dat ga je nu leren

Slide 4 - Tekstslide

Telbare woorden:
  • woorden die je kan tellen
  • 1 mens, 2 mensen
  • 1 man, 2 men
  • 1 car, 2 cars
Ontelbare woorden:
  • woorden die je niet kan tellen
  • water
  • people
  • sugar

Slide 5 - Tekstslide

Much 
Je gebruikt much bij niet telbare woorden
  • Do you listen much music?
  • How much sugar do we have left?

Slide 6 - Tekstslide

Many
Je gebruikt many bij telbare worden
  • We have many friends.
  • Many cars use the highway.
  • How many tables are in the classroom?

Slide 7 - Tekstslide

A lot of
Je gebruikt a lot of bij bevestigende zinnen
  • We have a lot of friends.
  • a lot of cars cars use the highway.
  • a lot of people are inside the building.

Slide 8 - Tekstslide

Ezelsbruggetje!
Bij woorden die in het meervoud staan moet je altijd many gebruiken!!
  • How many friends do you have?
  • There are many tall buildings in this city.

Slide 9 - Tekstslide

How .... water do we have left?
A
much
B
many
C
a lot of

Slide 10 - Quizvraag

We have .... money.
A
much
B
many
C
a lot of

Slide 11 - Quizvraag

do you have ..... friends
A
much
B
many
C
a lot of

Slide 12 - Quizvraag

boys
A
much
B
many

Slide 13 - Quizvraag

postcards
A
much
B
many

Slide 14 - Quizvraag

food
A
much
B
many

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord hoort waarbij? Sleep het woord naar het juiste witte vlak.
MANY
MUCH
money
tables
witches
buses
fun
light
fans

Slide 16 - Sleepvraag

Samenvatting
'Much', 'many' & 'a lot of' betekenen allemaal 'veel'.
Enkelvoud / ontelbaar
Meervoud / telbaar
Bevestigende zinnen
We have a lot of money.
They have a lot of friends.
Ontkennende zinnen
We don't have much money.
They don't have many friends.
Vragende zinnen
Do we have much money?
Do they have many friends?

Slide 17 - Tekstslide

I think I understand
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 18 - Poll

Maken
  • Alles af van 3.4.
  • Klaar??? 
  • Versterk jezelf, test jezelf en/of WRTS

Slide 19 - Tekstslide

Les 2

Slide 20 - Tekstslide

3.5: Tag questions
Tags of aangeplakte vragen zet je als een soort controle vraag achter de zin. In het NL zeggen we bijvoorbeeld: Toch? of wel?

That dog isn't old, is it?


Slide 21 - Tekstslide

Wat is een question tag?
  • Question tag = aangeplakte vraag

  • Bijvoorbeeld:  He's a good guy, isn't he?

  • In het NL: "toch?" of "hรจ?"

Slide 22 - Tekstslide

Stap 1:

Basiszin negatief (NOT) --> tag positief

BV. He isn't a good guy, is he?
                   -                                 +
Stap 1:

Basiszin positief --> tag negatief (NOT)


BV. He's a good guy, isn't he?

                   +                          -

Slide 23 - Tekstslide

Stap 2:

Zorg ervoor dat de tijdsvorm in de 'tag' hetzelfde is als in de basiszin:

  • Tom has a nice shirt, hasn't he?   (Has / hasn't zijn allebei in het NU)

  • You don't have a good time, do you? (don't / do zijn allebei in het NU)

Slide 24 - Tekstslide

Sommige werkwoorden mag je herhalen in de tag:

He is nice, isn't he?
She can sing, can't she?
They will study, won't they?

Sommige woorden mag je niet herhalen in de tag, dan moet je het do/does (not) gebruiken.

He studies every day, doesn't he?
You like this film, don't you?

Slide 25 - Tekstslide

You are quite good, ____________________?

Slide 26 - Open vraag

That dog is very young, ____________________?
A
is it?
B
isn't it?
C
is that dog?
D
aren't it?

Slide 27 - Quizvraag

Maak de zin af met een question tag:

He is in trouble, .......

A
is he?
B
isn't he?

Slide 28 - Quizvraag

Maak de zin af met een question tag

Baby Yoda wants to help, .....
A
is he?
B
does he?
C
isn't he?
D
doesn't he?

Slide 29 - Quizvraag

6

Slide 30 - Video

00:44
In een bevestigende zin (+) maak je het werkwoord "is" ontkennend (-) bij een tag question
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

00:53
In een ontkennende zin (-) maak je het werkwoord "isn't" ook ontkennend (-) in een tag question
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

02:26
Kies het juiste antwoord
A
This was easy, was it?
B
This was easy, wasn't it?

Slide 33 - Quizvraag

02:30
Kies het juiste antwoord
A
She shouldn't worry anymore, shouldn't she?
B
She shouldn't worry anymore, should she?

Slide 34 - Quizvraag

02:33
Kies het juiste antwoord
A
Peter plays videogames, doesn't he?
B
Peter plays videogames, does he?

Slide 35 - Quizvraag

02:37
Kies het juiste antwoord
A
My parents didn't see that film, didn't they?
B
My parents didn't see that film, did they?

Slide 36 - Quizvraag

Kun je nu TAG QUESTIONS maken/toepassen?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 37 - Poll

Homework:
  1. Maken 3.5
  2. Alles leren van Unit 3 (alle blauwe bladzijden)
  3. Zorg dat je alle test jezelf en versterk jezelfs hebt gemaakt
  4. Oefen de woorden via woordtrainer of WRTS

Slide 38 - Tekstslide

In een bevestigende zin (+) maak je het werkwoord "is" ontkennend (-) bij een tag question
A
Juist
B
Onjuist

Slide 39 - Quizvraag

In een ontkennende zin (-) maak je het werkwoord "isn't" ook ontkennend (-) in een tag question
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
A
This was easy, was it?
B
This was easy, wasn't it?

Slide 41 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
A
She shouldn't worry anymore, shouldn't she?
B
She shouldn't worry anymore, should she?

Slide 42 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
A
Peter plays videogames, doesn't he?
B
Peter plays videogames, does he?

Slide 43 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord
A
My parents didn't see that film, didn't they?
B
My parents didn't see that film, did they?

Slide 44 - Quizvraag

Slide 45 - Link

Slide 46 - Link

Slide 47 - Link

Slide 48 - Link

Slide 49 - Link