YV6-TH2-BS3 Bloedvatenstelsel

Wat laat een ECG zien?
A
Maakt een grafiek van de elektrische activiteit van de hersenen
B
Brengt de bewegingen van het hart in beeld
C
laat alleen de hartslag zien
D
Maakt een grafiek van de elektrische activiteit van het hart
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Wat laat een ECG zien?
A
Maakt een grafiek van de elektrische activiteit van de hersenen
B
Brengt de bewegingen van het hart in beeld
C
laat alleen de hartslag zien
D
Maakt een grafiek van de elektrische activiteit van het hart

Slide 1 - Quizvraag

Er is een bundeltje cellen die het samentrekken van het hart veroorzaken. Hoe heet dit bundeltje?
A
sinusknoop
B
ECG
C
Av-knoop
D
sinusknop

Slide 2 - Quizvraag


Hoe benoem je de aangegeven plek in het ECG
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 3 - Quizvraag

welk deel het ECG geeft het samentrekken van de kamers weer?
A
P
B
QRS
C
T
D
ST

Slide 4 - Quizvraag

De impuls voor de hartslag verloopt als volgt:
A
Sinusknoop -> AVknoop -> Bundel van His
B
AV-knoop -> Bundel van His -> Sinusknoop
C
Grote hersenen -> AVknoop -> Bundel van His
D
Grote hersenen -> bundel van His -> AVknoop

Slide 5 - Quizvraag

In een beenspier van een mens wordt een aminozuurmolecuul vrijgemaakt uit een eiwit. Dit aminozuurmolecuul wordt vervolgens in een levercel opgenomen. Op weg van de beenspier naar deze levercel gaat dit aminozuurmolecuul slechts éénmaal door een longhaarvat.
Enkele delen van het lichaam van de mens zijn:
1. de aorta, 2. een beenader, 3. de linkerkamer van het hart,
4. een lymfevat, 5. de onderste holle ader, 6. de rechterkamer van het hart.
Van welke van deze delen kan met zekerheid worden gezegd dat het aminozuurmolecuul er op weg van de beenspier naar de levercel doorheen stroomt?
A
alleen van de delen 1, 3 en 6
B
alleen van de delen 1, 2, 5 en 6
C
alleen van de delen 2, 3, 4, 5 en 6
D
van de delen 1, 2, 3, 4, 5 en 6

Slide 6 - Quizvraag

Bij de mens worden het begin van de longslagader en het begin van de aorta vergeleken met betrekking tot de volgende grootheden:
1) de bloeddruk
2) het aantal rode bloedcellen per mL bloed
3) het koolstofdioxidegehalte van het bloed
4) de hoeveelheid bloed die per minuut door het desbetreffende bloedvat stroomt
Welke van deze grootheden hebben vrijwel dezelfde waarde in het begin van de longslagader en in het begin van de aorta?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 7 - Quizvraag

De tijd die verloopt tussen het moment waarop bij de mens een bloedcel de rechterkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de linkerboezem is over het algemeen kort. De tijd die verloopt tussen het moment waarop een bloedcel de linkerkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de rechterboezem is over het algemeen lang.

Waardoor wordt dit tijdsverschil veroorzaakt?
A
door verschil in stroomsnelheid van het bloed
B
door verschil in bloeddruk
C
door verschil in hoeveelheid bloed
D
door verschil in weglengte

Slide 8 - Quizvraag

In het diagram is het verband weergegeven tussen de tijd en de bloeddruk op drie plaatsen in het bloedvatenstelsel van een mens. Deze drie plaatsen zijn de linkerkamer, de linker boezem en het begin van de aorta. Wat gebeurt er op tijdstip 4?
A
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linkerkamer de linker boezem in.
B
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker boezem de linkerkamer in.
C
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker kamer de aorta in.

Slide 9 - Quizvraag

Het bloedvatenstelsel
BS3

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Leerdoelen:

  • Functies van het transportstelsel
  • Je kunt de functies en kenmerken van aders, slagaders en haarvaten en kunt de relatie tussen bouw en werking uitleggen.
  • Je kunt het zuurstofgehalte, glucosegehalte, stroomrichting en verloop van bloeddruk en stroomsnelheid in de delen van het bloedvatenstelsel toelichten.

Slide 12 - Tekstslide

Functies transportstelsel
Transport
  • gaswisseling van zuurstof en koolstofdioxide
  • Opname en vervoer van voedingsstoffen vanuit het verteringsstelsel
  • Uitscheiding afvalstoofen worden naar de niet getransporteerd
Bescherming
  • Bloedverlies beperken dmv bloedstolling
  • afweer tegen ziekteverwekkers
Regulatie
  • hormonen worden naar doelwitcellen vervoert
  • pH wordt gebufferd door eiwitten en zouten in het bloed
  • Verandering in de verdeling van bloed in het lichaam regelen lichaamstemperatuur

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Binas 84A

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Bloedvaten (binas 84C2)
verband vorm en functie?

Slide 17 - Tekstslide

Regeling van de bloedstroom

Slide 18 - Tekstslide

Bloeddruk: de druk die het bloed uitoefent op de wand van het bloedvat.
Maximale druk:
bovendruk - systolische druk (samentrekken kamers)
Minimale druk: 
onderdruk - diastolische druk (tijdens hartpauze)

Slide 19 - Tekstslide

Bloeddruk meten
bloeddruk - druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat
bovendruk - systolische druk
onderdruk - diastolische druk 

Slide 20 - Tekstslide

hypertensie - hoge bloeddruk

Slide 21 - Tekstslide

Variatie in bloeddruk en stroomsnelheid

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Variatie in bloeddruk en stroomsnelheid

Slide 24 - Tekstslide

Variatie in bloeddruk en stroomsnelheid

Slide 25 - Tekstslide

Regeling van de bloeddruk

Slide 26 - Tekstslide

Lees Blz: 86 en 87
Maak opgave 26 t/m 33

Slide 27 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding. Koppel het juiste bloedvat aan het juiste nummer.
2
3
4
Slagader
Haarvaten
Ader

Slide 28 - Sleepvraag

Poortader
Leverader
Leverslagader

Slide 29 - Sleepvraag

Cellen in de wand van de luchtpijp van de mens krijgen door bepaalde bloedvaten zuurstofrijk bloed toegevoerd.
Behoren deze bloedvaten tot de kleine of grote bloedsomloop?
Zijn deze bloedvaten vertakkingen van aders of slagaders?
A
kleine / aders
B
kleine / slagaders
C
grote / aders
D
grote / slagaders

Slide 30 - Quizvraag

De zuurstofconcentratie in het bloed van een mens wordt op een aantal plaatsen van de bloedsomloop gemeten. Op sommige plaatsen daalt de zuurstofconcentratie.
Op welke van de volgende plaatsen daalt de zuurstofconcentratie in het bloed van een mens het snelst?



A
In de haarvaten van de darmwand.
B
In de longaders.
C
In de poortader.
D
In de haarvaten om de longblaasjes.

Slide 31 - Quizvraag

Een rode bloedcel die bij de mens het hart verlaat, komt gewoonlijk door slechts één haarvatennet voordat hij weer terugkeert in het hart. Een uitzondering op die regel is als een rode bloedcel in een bepaald bloedvat terecht komt. Welk van onderstaande bloedvaten is dat?
A
de slagader naar de dunne darm
B
de slagader naar een arm
C
de leverslagader
D
de longslagader

Slide 32 - Quizvraag

In de armen en benen lopen slagaders en aders op veel plaatsen naast elkaar.
Hierover worden drie beweringen gedaan:
1. Daardoor kan de uitwisseling van stoffen beter verlopen volgens het
tegenstroomprincipe.
2. Daardoor kan de zuurstofvoorziening in het orgaan beter verlopen, want de bloeddoorstroming in de aders wordt bevorderd door de bewegingen van de wand van de slagaders.
3. Daardoor wordt het aderlijk bloed extra snel verwarmd.
Welke van deze beweringen is (zijn) juist?
A
Geen bewering
B
De beweringen 1 en 2.
C
De beweringen 2 en 3.
D
De beweringen 1, 2 en 3.

Slide 33 - Quizvraag

In een beenspier van een mens wordt een aminozuurmolecuul vrijgemaakt uit een eiwit. Dit aminozuurmolecuul wordt vervolgens in een levercel opgenomen. Op weg van de beenspier naar deze levercel gaat dit aminozuurmolecuul slechts éénmaal door een longhaarvat.
Enkele delen van het lichaam van de mens zijn:
1. de aorta, 2. een beenader, 3. de linkerkamer van het hart,
4. een lymfevat, 5. de onderste holle ader, 6. de rechterkamer van het hart.
Van welke van deze delen kan met zekerheid worden gezegd dat het aminozuurmolecuul er op weg van de beenspier naar de levercel doorheen stroomt?
A
alleen van de delen 1, 3 en 6
B
alleen van de delen 1, 2, 5 en 6
C
alleen van de delen 2, 3, 4, 5 en 6
D
van de delen 1, 2, 3, 4, 5 en 6

Slide 34 - Quizvraag

Bij de mens worden het begin van de longslagader en het begin van de aorta vergeleken met betrekking tot de volgende grootheden:
1) de bloeddruk
2) het aantal rode bloedcellen per mL bloed
3) het koolstofdioxidegehalte van het bloed
4) de hoeveelheid bloed die per minuut door het desbetreffende bloedvat stroomt
Welke van deze grootheden hebben vrijwel dezelfde waarde in het begin van de longslagader en in het begin van de aorta?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4

Slide 35 - Quizvraag

De tijd die verloopt tussen het moment waarop bij de mens een bloedcel de rechterkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de linkerboezem is over het algemeen kort. De tijd die verloopt tussen het moment waarop een bloedcel de linkerkamer verlaat en het moment waarop deze aankomt in de rechterboezem is over het algemeen lang.

Waardoor wordt dit tijdsverschil veroorzaakt?
A
door verschil in stroomsnelheid van het bloed
B
door verschil in bloeddruk
C
door verschil in hoeveelheid bloed
D
door verschil in weglengte

Slide 36 - Quizvraag

In het diagram is het verband weergegeven tussen de tijd en de bloeddruk op drie plaatsen in het bloedvatenstelsel van een mens. Deze drie plaatsen zijn de linkerkamer, de linker boezem en het begin van de aorta. Wat gebeurt er op tijdstip 4?
A
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linkerkamer de linker boezem in.
B
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker boezem de linkerkamer in.
C
De hartkleppen gaan open en er stroomt bloed vanuit de linker kamer de aorta in.

Slide 37 - Quizvraag

Maak opgave 26 t/m 43

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video