H4 Stoffen

Water, wasbenzine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen.

Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak
1 / 23
volgende
Slide 1: Quizvraag
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 52 min

Onderdelen in deze les

Water, wasbenzine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen.

Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak

Slide 1 - Quizvraag

Hoe kun je zien of iets een chemische reactie is?
A
De stoffen voor de pijl zijn anders dan de stoffen na de pijl.
B
Er komt altijd zuurstof in voor.
C
Na de pijl zijn er altijd minder stoffen dan voor de pijl.

Slide 2 - Quizvraag

Mark heeft een reageerbuis met een heldere vloeistof. Hij weet niet of de vloeistof een mengsel of een zuivere stof is.

Wat is het verschil tussen een mengsel en een zuivere stof?

Slide 3 - Open vraag

Mark denkt dat een stof in de vloeistof is opgelost.
Wat moet hij doen om daar achter te komen?

A
De oplossing filtreren
B
De oplossing indampen
C
De oplossing oplossen

Slide 4 - Quizvraag

Er zijn verschillende manieren om een stofeigenschap vast te stellen.
Noem drie manieren.

Slide 5 - Open vraag

Een mengsel van suiker en peper kun je scheiden door drie verschillende stappen achter elkaar toe te passen.
Leg uit wat er gebeurt met de suikermoleculen tijdens de drie stappen.

Slide 6 - Open vraag

Welke stof moet aanwezig zijn om een verbrandingsreactie te kunnen krijgen?
A
koolstofdioxide
B
methaan
C
zuurstof

Slide 7 - Quizvraag

IJzer wordt soms verchroomd. Er komt dan een laagje chroom op het ijzer.

a) Waarom wordt dit gedaan?
b) Je zou ook een laagje zilver op het ijzer kunnen aanbrengen. Geef een reden waarom er niet voor zilver wordt gekozen, maar wel voor chroom.

Slide 8 - Open vraag

Op de achterkant van een vrachtwagen staan twee gevarensymbolen, zie afbeelding 1.

a) Wat betekent het meest linkse pictogram?
b) Wat kan er met de chauffeur gebeuren als de vrachtwagen zijn vloeibare lading verliest en zo op de chauffeur terechtkomt?

Slide 9 - Open vraag

Stel dat de vloeibare lading op straat terechtkomt. Kunnen de opruimdiensten deze lading dan zonder beschermingsmiddelen opruimen? Leg je antwoord uit.


Slide 10 - Open vraag

De vrachtwagen wordt opnieuw geladen, maar nu met een ontvlambare lading.

Welk symbool moet de vrachtwagen dan voeren?

Slide 11 - Open vraag

In de afbeelding zie je een etiket van een schuurmiddel (niet leesbaar? Kijk dan op je werkblad!)

Welk gevaar wordt op het etiket genoemd?

Slide 12 - Open vraag

Welke P-zin is op het etiket genoemd?
A
Veroorzaakt ernstige oogirritatie
B
Buiten het bereik van kinderen houden
C
Bevat Benzisothiazolinone, Methylchloroïsothiazolinone en Methylisothiazolinone
D
Kan een allergische reactie veroorzaken

Slide 13 - Quizvraag

Tijdens een practicumles werkt een klas met een oplossing van zoutzuur.

a) Waarom werkt de klas met een oplossing van zoutzuur die is verdund met water, en niet met een sterkere concentratie?
b) Noem twee voorzorgsmaatregelen die je moet treffen wanneer je met deze stof gaat werken.

Slide 14 - Open vraag

Normaal gesproken is het kookpunt van water 100 °C.

a) Waarom is het kookpunt van water hoog in de bergen anders dan in Nederland?
b) Op welke plek kookt het water het snelste, in Nederland of hoog in de bergen?

Slide 15 - Open vraag

Als je twee zuivere stoffen mengt dan krijg je een
A
Mengsel
B
Zuivere stof

Slide 16 - Quizvraag

Sommige stoffen vallen bij hoge temperaturen uit elkaar
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van een reactie vergelijking?
A
Stoffen die ontstaan -> Stoffen die verdwijnen
B
-> Stoffen die ontstaan/ Stoffen die verdwijnen
C
Stoffen die verdwijnen -> Stoffen die ontstaan

Slide 18 - Quizvraag

welke stoffen scheiden we het best met indampen
A
zand en water
B
zand en zout
C
zout en suiker
D
zand en suiker

Slide 19 - Quizvraag

10 Welk van de volgende stoffen is een zuivere stof?
A
suiker
B
koffie
C
kraanwater
D
thee

Slide 20 - Quizvraag

Alle stoffen kunnen voorkomen in drie fasen
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Verbranding van welke stoffen versterkt het broeikaseffect?
A
hernieuwbare energie
B
kernenergie
C
fossiele brandstoffen
D
waterstofverbranding

Slide 22 - Quizvraag

Waarom is het veiliger om met stoffen te werken met een lage concentratie?
A
Minder voorzorgsmaatregelen
B
Minder stof van hoge concentratie nodig
C
Minder gevaarlijk

Slide 23 - Quizvraag