Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen. Daarom kreeg hij hulp van edelen.
Zijn trouwste edelenkregen als beloning een gebied in leen.
Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
Karel de Grote is de leenheer.
feodalisme
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
NIEUW
Les 4 - Vuile handen
Slide 5 - Tekstslide
Blz. 144
Slide 6 - Tekstslide
Hofstelsel
Een afgebakend stuk land met een dorpje en landbouwgrond heette een domein.
De landheer was de baas van een domein. Hij bestuurde het domein, zorgde voor rechtspraak en de bescherming van de mensen.
Hij woonde soms in een burcht, een soort kasteel en soms in een vroonhoeve, de grote boerderij van de heer in het dorp.
Slide 7 - Tekstslide
Boeren
Vrije boeren, zij hadden een eigen stuk land. Een deel van de oogst betaalden zij aan de landheer, de pacht. Vrij, maar geen bescherming.
Horigen, niet vrije-boeren. Zij horen bij het land. Zij hebben een stukje land waarvan de de oogst mogen houden. Zij verrichten herendiensten, wel bescherming.
Slide 8 - Tekstslide
Boeren
Lijfeigenen, niet vrije-boeren. Zij werken op het land van de landheer. Wel bescherming, geen eigen stukje land.
Een domein is autarkisch, dat betekend zelfvoorzienend. Alles wat de mensen nodig hebben om te leven, dat maken ze zelf.