17-12-2024

17-12-2024
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansBeroepsopleiding

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

17-12-2024

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Mirar Deberes
WB:
 p. 17, ej.3
p.18, ej.4
p. 22, ej.15
p.23, ejs.18, 19
TB:
 p.22, ej.5a Gastando dinero
Slide  25, 26 : Recordad los complementos directos ( lijd. voorwerp) y complementos indirectos (meew. voorwerp): TB. p.114, 5.
Contar una anécdota o una costumbre familiar en las Fiestas de Navidad .

Slide 3 - Tekstslide

Los pronombres indefinidos
Algo, nada, todo:   zaken
alguien en nadie:  personen              worden zelfst. gebruikt
cada voor personen EN zaken

alguno (a/os/as)
ninguno( a)                    hebben altijd betrekking op zelfst. nw              todo/a el/la.....
todos/as los /las                                   
1.ninguno en alguno verliezen de -o- voor een mnl zelfst.nw
2. staan nada, nadie en ninguno: achter het ww dan komt no ervoor!!

Ejercicio  p. 21, ej.4c : Verbeter de zinnen die fout zijn

                             

Slide 4 - Tekstslide

WB
p.17, ej.3: De compras
p.18, ej.4: En el Rastro.
p.22, ej.15: Cuestionario
p.23, ej. 18: Feria de jóvenes..
ej.19: relacionar


Slide 5 - Tekstslide

TB. p.22, ej.5a Gastando dinero
  • 1. lee el texto : ¿ Cuál es el problema?                      

 
        

Slide 6 - Tekstslide

¿Recuerdas?
meew. voornw      = CI
lijdend voornw.     =CD

Slide 7 - Tekstslide

TB. p.22, ej.5b 
  • 1. onderstreep de mv en lv vormen
  • 2. vervang el vestido door la falda
  • Escucha los diálogos en otras tiendas. 
     ¿Dónde tienen lugar?                                       

 
        

11
12
1. En una zapatería
a. Los zapatos tienen un 40% de descuento.
b. El hombre calza el número 43.
c. El cliente quiere pagar con tarjeta de crédito.
2. En una tienda de ropa
a. La clienta tiene un problema con un jersey.
b. la clienta quiere cambiar el jersey.
c. La clienta necesita el ticket de compra

Slide 8 - Tekstslide

TB, p.22, ej. 5c: welke zin zegt de klant en welke de verkoper? Door welke zelfst.nw. zou je de voornaamwoorden in de laatste kolom kunnen vervangen?
1.+2 : lo= el vestido la= la falda
3. el jersey

4.le = meew. vnw kun je niet vervangen wél verdubbelen door bijv. señor/ señora
¿ Recuerdas? 
meew.vnw =Complemento Indirecto : me, te, le, nos, os, les
lijd.vnw       = Complemento Directo    : me, te, lo/la, nos, os, los/las

quedar + meew vnw+ passen (zitten):
el vestido me queda bien
los pantalones me quedan largos
la falda me queda estrecha etc.

Slide 9 - Tekstslide

Lijdend voorwerp ( Complemento Directo):
 ik koop een roos:
Wat koop ik? : een roos. 
Een roos is lijdend voorwerp. Ik koop hem (= lijdend vnw)
Plaats : vóór pv óf achter de infinitivo/gerundio, eraan vast geschreven
me, te, lo, la, nos, os, los, las
1. yo la compro en ....
2.vosotros la estudiáis
3.Carmen lo compra
4.mi hermano los pinta...
5. Mario las cuenta
6.Mi padre lo limpia

Slide 10 - Tekstslide

meewerkend voorwerp (Complemento Indirecto):
Hij geeft de roos aan zijn vriendin
Aan wie geeft hij de roos? Aan zijn vriendin
zijn vriendin is meew. voorwerp. Hij geeft  haar de roos (= mw vnw
"Plaats : vóór de pv of achter de infinitivo/gerundio ( eraan vast geschreven)
me, te, le, nos, os, les
1 J. nunca me dice la verdad
2. Yo os explico....
3.Mi amigo le hace una pregunta
4. I. siempre les regala.....
5. Mañana te damos una....
6. Le preparo una fiesta sorpresa

Slide 11 - Tekstslide

Vervang het vetgedrukte zinsdeel door een voornaamwoord:
CI óf CD
1. el agente les recomienda este hotel
2. el vendedor le vende un coche
3. yo la doy mañana
4.Mi vecino siempre las compra
5. yo te preguntp la lección
6. el vendedor lo da a nosotros

Slide 12 - Tekstslide

TB.
p.22, ej.5d: ¿ Qué ha preguntado la clienta
 p.23, ej.6 describe uno de los objetos sin mencionarlo usando el CD 
Algunos verbos:
llevar, tener, usar, necesitar,etc..

Slide 13 - Tekstslide

TB. p. 23, ej. 7 a  Vul het juiste meewerkend vnw.  (CI) in:

Slide 14 - Tekstslide

Malena gaat haar kelder opruimen: vervang de vetgdrukte woorden door een voornaamwoord
TB. p. 23, ej. 8a

Slide 15 - Tekstslide

La Navidad en España
La Navidad dura dos semanas y las fiestas más importantes son:
Nochebuena = kerstavond
Navidad = kerstmis
Nochevieja = oud & nieuw
Reyes Magos = Drie Koningen
Además : tenemos La lotería de Navidad y Los Santos Inocentes
                     

Slide 16 - Tekstslide

El turrón (nougat)
El pavo (kalkoen) de Navidad
Polvorones  y Mantecados
Los Reyes Magos
Las uvas de Nochevieja
Los Santos Inocentes

Slide 17 - Tekstslide

Deberes
WB:
p. 18, ej.6,
p.19, ej.7, ej. 8a/8b, ej.9
p.20, ej. 10a/10b
TB:
P.23, ej. 7a, ej.8a

Hasta el 7 de enero de 2025

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide