NN-H3 - Formuleren: spreektaal en schrijftaal

Formuleren
Schrijftaal en spreektaal
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Formuleren
Schrijftaal en spreektaal

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Je weet wat het verschil is tussen schrijftaal en spreektaal

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Schrijftaal of spreektaal
Er zijn woorden die je heel vaak gebruikt, maar nooit in officiële teksten schrijft of leest. 
De woorden die je wel zegt, marr niet schijft, noem je spreektaal.
'Kom es effe hier!' zeg je
'Kom eens even hier!' schrijf je

Slide 5 - Tekstslide

Schrijftaal of spreektaal
Officiële teksten zijn bijvoorbeeld brieven en e-mails aan mensen die je niet kent. Er zijn ook woorden die je niet zo snel zou gebruiken in een gesprek.
'Defect' --> 'kapot'

Deze 'officiële' woorden noem je schrijftaal.

Slide 6 - Tekstslide

Schrijftaal of spreektaal



Spreektaal is geen standaardtaal, maar een groepstaal.

Slide 7 - Tekstslide

Schrijftaal of spreektaal?
AANGENAAM
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 8 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
BIJ VOORBAAT
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 9 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
COOL
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 10 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
DIMMEN
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 11 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
EVENTUEEL
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 12 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
GOEIE
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 13 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
LIJP
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 14 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
TOENAME
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 15 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
VOORTDUREND
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 16 - Quizvraag

Schrijftaal of spreektaal?
MEISSIE
A
Schrijftaal
B
Spreektaal

Slide 17 - Quizvraag

VANDAAG
H3  Formuleren
Bladzijde 110 + 111

Opdracht 1 t/m 5


Slide 18 - Tekstslide