Verkoopgesprek

Verkoopgesprek
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verkoopgesprek

Slide 1 - Tekstslide

Fasen verkoopgesprek
Een verkoopgesprek kent 5 fasen:
1. Openen
2. Behoeftenonderzoek
3. Oplossingen presenteren
4. Tonen en demonstreren
5. Commitment verkrijgen

Slide 2 - Tekstslide

1. Openen
Als verkoper begroet je de klant bij binnenkomst. Hierdoor weet de klant dat hij 'gezien' is. Ook een eventuele winkeldief weet dat hij gezien is, hopelijk helpt dit dan ook om diefstal te voorkomen.

Slide 3 - Tekstslide

1. Openen
Na de begroeting, observeer je als verkoper de klant. Hierdoor kun je een goed inspringmoment bepalen.
Het inspringmoment is het moment dat je als verkoper besluit om de klant aan te spreken om een verkoopgesprek aan te gaan of om de klant te helpen.
Door te observeren let je op signalen van de klant en zie je in welke artikelen hij/zij geïnteresseerd.

Slide 4 - Tekstslide

1. Openen
Een verkoopgesprek start dus direct na het inspringmoment.
Een goede openingszin zou dan kunnen zijn:
"Goedemorgen! Wat brengt u vandaag naar onze winkel?"
"Hallo! Wat zoekt u in onze winkel?"
"Welkom! Over welk artikel kan ik u meer informatie geven?"

Slide 5 - Tekstslide

2. Behoeften onderzoek
Wanneer de klant aangeeft dat hij geholpen wil worden, ga je de behoeften van de klant achterhalen.
Stel eerst wat vragen over de klant. Zo leer je de klant beter kennen. Zoekt hij bijvoorbeeld iets voor zichzelf of voor een ander?
Stel dan vragen over wat de klant zoekt. Soms weet de klant precies wat hij wil kopen. Hij heeft dan een duidelijke koopbehoefte. Soms weet de klant nog niet wat hij wil kopen, maar heeft hij wel een koopmotief.

Slide 6 - Tekstslide

2. Behoeften onderzoek
Koopbehoefte: 
Iets wat je graag wilt kopen omdat je 
het nodig hebt of graag wilt hebben.




Slide 7 - Tekstslide

2. Behoeften onderzoek
Koopmotief: 
De reden waarom je iets koopt.

Slide 8 - Tekstslide

3. Oplossingen presenteren
Als je de koopbehoefte en het koopmotief van de klant weet, geef je informatie over artikelen die hierbij passen. 

Slide 9 - Tekstslide

3. Oplossingen presenteren
Je kunt de volgende informatie geven over artikelen:
 
Praktische artikelinformatie: bijvoorbeeld informatie over het merk, de prijs en het type.

Technische artikelinformatie: bijvoorbeeld informatie over het materiaal waarvan het product gemaakt is of waaruit het bestaat, wat het product kan, hoe de klant het product moet gebruiken, bewaren of onderhouden.

Commerciële artikelinformatie: bijvoorbeeld informatie over kortingen, levertijd, prijs-kwaliteitsverhouding en garantie.

Slide 10 - Tekstslide

4. Tonen of demonstreren
Is de klant enthousiast over een aangedragen artikel? Dan kun je het product tonen. Dit betekent dat je het product laat zien.
In sommige situaties kun je het product demonstreren. Dit betekent dat je laat zien hoe het product werkt. Je kunt de klant het product ook in handen geven of laten passen. De klant kan dan zelf het product ervaren.

Slide 11 - Tekstslide

5. Commitment verkrijgen
Als de klant enthousiast is na het bekijken van het artikel, kun je de klant overtuigen om het product aan te schaffen. Je wilt commitment van de klant.

Slide 12 - Tekstslide

5. Commitment verkrijgen
Commitment verkrijgen betekent dat je klanten overtuigt om het artikel echt te kopen. Wanneer de klant een voorkeur heeft voor een artikel, dan hoef je hem meestal niet te overtuigen om dat artikel te kopen. Wanneer een klant twijfelt, dan is het goed om koopredenen te noemen. 

Voorbeelden van koopredenen zijn de hoge kwaliteit, de goede prijs, de lange garantie, de mooie vorm of de uitstraling van het artikel.

Slide 13 - Tekstslide

Fasen verkoopgesprek
Zet de zinnen op de volgende slide in de goede volgorde.

Slide 14 - Tekstslide

1
2
3
4
5
Goedemorgen, waarmee kan ik u helpen?
Waar wilt u de tas voor gebruiken?
Een duffeltas past het beste bij uw wensen. Dit is een stevige, ruime tas waarin u al uw sportspullen kwijt kunt.
Deze tas verkopen we heel vaak. Kijk hij heeft een groot vak en twee aparte vakken aan de zijkant. Bovendien is hij waterafstotend, dus ideaal als u op de fiets naar de sportschool gaat.
Is deze tas wat u zoekt?

Slide 15 - Sleepvraag

Situatie 1 (meubelwinkel)
Jacob loopt in een meubelwinkel. De verkoper spreekt Jacob aan: ‘Goedemiddag meneer, kan ik u ergens mee helpen?’
‘Ja, graag. Ik zoek iets leuks voor op mijn bank. Ik vind mijn woonkamer saai en wil wel wat meer kleur in mijn interieur,’ zegt Jacob.

Slide 16 - Tekstslide

Je hebt de tekst op de vorige sheet gelezen.
De vraag:
"Goedemiddag meneer, kan ik u ergens mee helpen? "
is een ....
A
open vraag
B
gesloten vraag
C
doorvraag vraag
D
controle vraag

Slide 17 - Quizvraag

Noteer hieronder een voorbeeld van een open vraag die je als verkoper kunt stellen als je een klant wilt vragen of je hem kunt helpen.

Slide 18 - Open vraag

Noteer hieronder een voorbeeld van een doorvraag-vraag die je als verkoper kunt stellen als je meer wilt weten over waarnaar de klant zoekt.

Slide 19 - Open vraag

Situatie 2 (kapsalon)
‘Kijk, ik wil eigenlijk gewoon graag een nieuwe gel, wax of clay voor mijn haar. Ik wil volume in mijn haar, maar wil niet zo’n stijf kapsel. Ik gebruik nu lak, maar dat is dus niks. Ik spuit me een ongeluk om mijn haar in bedwang te houden. Ik vind het ook niet mooi als je er zo glibberig uitziet, weet je wel. Oh ja, en meer dan vijf euro betaal ik niet voor zo’n potje hoor.’

Slide 20 - Tekstslide

LSD; de S van Samenvatten

Vat hieronder samen wat de klant zegt.

Slide 21 - Open vraag

LSD; de D van Doorvragen

Welke vraag kun je stellen om door te vragen?

Slide 22 - Open vraag

Situatie 3 (sportwinkel)
Bas zoekt in de sportwinkel naar hardloopschoenen. Hij loopt twee keer per week voor zijn plezier ongeveer vier kilometer hard. Hij loopt het liefst in het bos. Björn wil niet meer dan €85,- euro uitgeven. Hij zoekt een hardloopschoen die past bij zijn wensen.

(De afbeelding op de volgende slide hoort bij deze situatie.)

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Welke hardloopschoen past het beste bij de wensen van Bas? Leg je antwoord uit.

Slide 25 - Open vraag

Upsellen
Soms kun je de klant een duurdere versie van een product verkopen, bijvoorbeeld een duurdere tv of een duurdere tas. Dit noem je upselling. Geef verkoopargumenten waarom de klant dit duurdere product zou moeten kopen. Bijvoorbeeld: ‘Dit is de nieuwere versie van de tv. Deze tv heeft een nog scherper beeld.’ Of ‘Deze tas is van echt leer. Die blijft langer mooi dan de tas van kunststof.’

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Soms kun je upsellen in een verkoopgesprek.
Leg uit welke schoen je als upsell aan kunt bieden.
Geef daarbij een verkoopargument om deze schoen te kopen.

Slide 28 - Open vraag

Bijverkoop
Als de klant een keuze heeft gemaakt, vraag dan of hij bij dat artikel nog iets nodig heeft dat bij het artikel past. Als iemand een paar schoenen verkoopt, vraag je bijvoorbeeld of de klant ook nog schoensmeer nodig heeft. Dit noem je bijverkoop.

Slide 29 - Tekstslide

De klant heeft een schoen uitgezocht.

Noem drie producten die je als bijverkoop kunt aanbieden bij de hardloopschoen.


Slide 30 - Open vraag

Tonen of demonstreren
Bekijk de afbeeldingen hierna.

Kies of je deze producten aan de klant zou tonen of zou demonstreren .

Slide 31 - Tekstslide

Zou je dit artikel aan de klant tonen of demonstreren?
A
Tonen
B
Demonstreren

Slide 32 - Quizvraag

Zou je dit artikel aan de klant tonen of demonstreren?
A
Tonen
B
Demonstreren

Slide 33 - Quizvraag

Plaatsvervangende verkoop
Soms is het product dat de klant eigenlijk wil kopen niet beschikbaar, omdat het niet op voorraad of uitverkocht is. Als je weet waarom een klant iets wil kopen kun je iets anders aanbieden. Dit noemen we plaatsvervangende verkoop.

Slide 34 - Tekstslide

Plaatsvervangende verkoop
Bekijk de afbeeldingen hierna. De artikelen die je ziet zijn niet meer op voorraad.
Noem een plaatsvervangend artikel dat je kunt verkopen.

Slide 35 - Tekstslide

Noem een plaatsvervangend artikel?

Slide 36 - Open vraag

Noem een plaatsvervangend artikel?

Slide 37 - Open vraag