Erfelijkheid

Erfelijkheid
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Wat is erfelijkheid?
-Erfelijkheid is het doorgeven van kenmerken van ouders op          nakomelingen via DNA. Dit verklaart waarom kinderen op hun ouders lijken en waarom bepaalde eigenschappen worden doorgegeven.

Slide 2 - Tekstslide

De basis: DNA, genen en chromosomen
           • DNA bevat alle erfelijke informatie in de vorm van genen, DNA ontstaan door verschillende basenparen, DNA wordt een eiwit.
• Genen zijn stukjes DNA die coderen voor bepaalde eigenschappen, zoals oogkleur of bloedgroep.
           • Chromosomen zijn dragers van genen en komen in paren voor (mens: 46 chromosomen = 23 paren).

Slide 3 - Tekstslide

Basenparen
De Basenparen zijn A-T en C-G
 • DNA bestaat uit nucleotiden, en de basenparen, dit vormen de “treden” van de DNA-dubbele helix.
 • De volgorde van deze basen vormt een genetische code.

Slide 4 - Tekstslide

DNA dubbele-helix

Slide 5 - Tekstslide

Mutaties
Een mutatie is een verandering in het DNA.
Dit kan spontaan gebeuren of door invloeden van buitenaf.
Sommige mutaties hebben geen effect, andere kunnen ziektes veroorzaken of juist voordelen geven.

Slide 6 - Tekstslide

Mutatie,  DNA veranderen
Enkele manieren waarop mutaties het DNA kunnen veranderen:
  • Puntmutatie: een enkele base word vervangen.
  • Duplicatie: DNA word gekopieerd.
  • Inversie: volgorde van de basen veranderd.
  • Translocatie: delen van DNA wisselen tussen chromosomen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

welke is juist
A
genotype: de informatie van alle genen bij elkaar
B
fenotype: de informatie van alle genen bij elkaar
C
erfelijke eigenschappen worden bepaalt door je fenotype
D
als je naar iemand kijkt zie je zijn genotype

Slide 10 - Quizvraag

hoe kan je een mutatie op je DNA krijgen
A
roken
B
stress
C
water drinken
D
botten knakken

Slide 11 - Quizvraag

Welke Basenparen zijn er
A
A-C en T-G
B
A-G en C-T
C
A-T en C-G
D
A-D en B-C

Slide 12 - Quizvraag

Genen
 • Een gen is een specifiek stuk DNA dat de instructies bevat om een eiwit te maken.
 • Een gen bestaat uit honderden tot duizenden basenparen in een specifieke volgorde.
 • Genen bepalen onze erfelijke eigenschappen, zoals oogkleur of bloedgroep.

Slide 13 - Tekstslide

Chromosoom paren
Bij mensen bestaat het 46-chromosomenstel uit 23 paren. Van deze 23 paren zijn de eerste 22 paren de autosomen, die algemene erfelijke informatie bevatten.

Het laatste paar (23e paar) zijn de geslachtschromosomen:
 • Bij vrouwen: XX
 • Bij mannen: XY
Dit chromosomenpaar bepaalt het biologische geslacht van een individu. Het geslacht wordt bepaald door de zaadcel van de vader, omdat hij zowel een X- als een Y-chromosoom kan doorgeven, terwijl de moeder altijd een X-chromosoom doorgeeft. Chromosomen bevinden zich in de celkern.

Slide 14 - Tekstslide

Karyogram

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Welke is juist
(Meerdere opties)
A
Een gen heeft de instructies om een eiwit te maken
B
Een gen bepaalt erfelijke eigenschappen
C
Een gen is net zo groot als een basenpaar
D
Een gen bepaalt aangeleerde eigenschappen

Slide 17 - Quizvraag

Welk paar zijn de geslachtschromosomen
A
24e paar
B
22e paar
C
25e paar
D
23e paar

Slide 18 - Quizvraag

waar bevinden chromosomen zich
A
celmembraan
B
cytoplasma
C
celkern
D
mitochondriën

Slide 19 - Quizvraag

Jongen of meisje?
Je kan erachter komen hoeveel procent kans het is om een jongen of meisje te krijgen. Dit doe je met een erfelijkheidsschema. Met zo'n schema kan je ook erfelijke dingen uitrekenen bijvoorbeeld je oogkleur of je bloedgroep. 
De man heeft chromosomen xy   
De vrouw heeft chromosomen xx

Slide 20 - Tekstslide

Hier zie je verticaal xx dat is de vrouw, horizontaal zie je xy dat is de man.

Slide 21 - Tekstslide

Dominante en recessieve eigenschappen
Dominant: komt tot uiting als er minstens één dominante versie van een allel aanwezig is (bijvoorbeeld bruine ogen).
Recessief: komt alleen tot uiting als beide allelen recessief zijn (bijvoorbeeld blauwe ogen).
allel: een specifieke variant van een gen.
Een organisme erft twee allelen één van de vader en één van de moeder. Die twee allelen bepalen in dit voorbeeld de oogkleur.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Hoe moet het aflezen van een stamboom?

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Hoe ontstaan baby's?
  • Een baby ontstaat door versmelting van een eicel en een zaadcel.
  • De bevruchte eicel (zygote) deelt zich meerdere keren en ontwikkelt zich tot een embryo.
  • Genetische informatie van beide ouders worden gecombineerd in het DNA van het kind.
  • De zwangerschap duurt 9 maanden, de baby word geboren. 

Slide 27 - Tekstslide

Celdeling mitose en meiose
Mitose: normale celdeling voor groei en herstel. Elke cel krijgt een exacte kopie van het DNA.
Meiose: speciale celdeling voor voortplanting. Cellen krijgen de helft van het DNA.
Meiose zorgt voor genetische variatie bij nakomelingen.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

wat is een karyogram
A
een afbeelding van de chromosomen
B
een afbeelding van een stamboom
C
een afbeelding van een DNA streng
D
een afbeelding van een kruisingsschema

Slide 30 - Quizvraag

wat gebeurt er bij meiose
A
chromosomenparen worden verdubbeld
B
chromosomenparen worden uit elkaar getrokken
C
het blijft hetzelfde

Slide 31 - Quizvraag

DNA
genen
chromosomen
autosomen
karyogram
dubbele-helix
     basenparen
 allelen
46
mutaties
bepalen erfelijke eigenschappen

Slide 32 - Sleepvraag

juist
onjuist
een bevruchte eicel heet een zygote
zwangerschap duurt 9 maanden
een allel is een specifieke variant van een chromosoom
chromosomen bevinden zich in de celkern
er zijn 44 chromosomen
basenparen zijn groter dan genen
alle mutaties hebben geen effect
DNA wordt een eiwit
het 23e chromosomen paar zijn de geslacht chromosomen

Slide 33 - Sleepvraag

Einde

Slide 34 - Tekstslide