In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Spelling
persoonsvormen / werkwoorden
meervoudsvormen
leestekens
verkleinwoorden
meervoudsvormen
klankstukken
Slide 1 - Tekstslide
persoonsvorm tegenwoordige tijd
Slide 2 - Tekstslide
De klas (kiezen) morgen een nieuwe klassenvertegenwoordiger.
Slide 3 - Open vraag
Ik (vinden) pure chocola het lekkerst, maar melk (lusten) ik ook wel.
Slide 4 - Open vraag
In onze achtertuin (worden) een perenboom geplant.
Slide 5 - Open vraag
persoonsvorm verleden tijd
Slide 6 - Tekstslide
Twee enthousiaste gidsen (laten) ons Kopenhagen zien.
Slide 7 - Open vraag
De verslaggever (beschrijven) de situatie na de overstroming.
Slide 8 - Open vraag
De snoepjes (kleven) aan mijn kiezen.
Slide 9 - Open vraag
Klankstukken
hak elk woord in zoveel mogelijk klankstukken
Slide 10 - Tekstslide
Breek het woord in zoveel mogelijk klankstukken. Gebruik afbreekstreepjes:onderhandelingstafel
Slide 11 - Tekstslide
Breek het woord in zoveel mogelijk klankstukken. Gebruik afbreekstreepjes:condoleanceregister
Slide 12 - Tekstslide
Breek het woord in zoveel mogelijk klankstukken. Gebruik afbreekstreepjes:verwarmingsmonteur
Slide 13 - Tekstslide
Hoofdletters en leestekens
Slide 14 - Tekstslide
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens goed gebruikt?
A
Kinderspeelgoed van duplo is erg populair.
B
kinderspeelgoed van Duplo is erg populair.
C
Kinderspeelgoed van Duplo is erg populair
D
Kinderspeelgoed van Duplo is erg populair.
Slide 15 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens goed gebruikt?
A
Elise Van Git houdt van koffie, thee en limonade.
B
Elise van Git houdt van koffie, thee, en limonade.
C
Elise van Git houdt van koffie, thee en limonade.
D
elise Van Git houdt van koffie, thee en limonade
Slide 16 - Quizvraag
In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens goed gebruikt?
A
Ik stop met tennissen, want ik heb last van een tennisarm.
B
Ik stop met tennissen want, ik heb last van een tennisarm.
C
ik stop met Tennissen, want ik heb last van een tennisarm
D
Ik stop met tennissen want, ik heb last van een Tennisarm.
Slide 17 - Quizvraag
Welke van deze woorden schrijf je met een hoofdletter? basisschool - haarlem - koningsdag - korenbloem - vrijdag - zomer
Slide 18 - Open vraag
Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe: we gaan vrijdag naar de bioscoop want er draait een nieuwe james bond
Slide 19 - Open vraag
Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe: deze tweedehands batavus kostte maar honderd euro dus het was een koopje
Slide 20 - Open vraag
Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe. jasper heeft een filmpje over junkfood geupload naar youtube.
Slide 21 - Open vraag
Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe: mevrouw van dam neemt de sbocht naar de sporthal
Slide 22 - Open vraag
Neem de zin over en voeg hoofdletters en leestekens toe: pas s morgens om een uur of vier verliet de bezoeker uit australie het cafe
Slide 23 - Open vraag
Werkwoordspelling
Slide 24 - Tekstslide
uitleg
Noteer de werkwoorden uit de volgende zin en geef aan of het inf, pvtt, pvvt, vd, od of bn is.
In de vakantie wil Stan goedkoop gaan skiën in Polen.
wil = pvtt, gaan = inf, skiën = inf
Slide 25 - Tekstslide
Noteer de werkwoorden uit de volgende zin en geef aan of het inf, pvtt, pvvt, vd, od of bn is. Het nieuws over de geldproblemen van de actrice werd nogal overdreven.
Slide 26 - Open vraag
Noteer de werkwoorden uit de volgende zin en geef aan of het inf, pvtt, pvvt, vd, od of bn is. Mia heeft al haar kleedgeld opgespaard voor een nieuw jas.
Slide 27 - Open vraag
Noteer de werkwoorden uit de volgende zin en geef aan of het inf, pvtt, pvvt, vd, od of bn is. Zou dat schilderij echt 6 miljoen hebben gekost?
Slide 28 - Open vraag
Verkleinwoorden
Slide 29 - Tekstslide
Noteer de verkleinwoorden van de volgende woorden: bodem - beweging - wandeling - glas - cd
Slide 30 - Open vraag
Meervoudsvorming
Slide 31 - Tekstslide
Wat is het meervoud van bikini?
A
bikini's
B
bikinies
C
bikinie's
D
bikiniën
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het meervoud van paardenhoef?
A
paardenhoefen
B
paardenhoefs
C
paardenhoeven
D
paardenhoeveren
Slide 33 - Quizvraag
Noteer het meervoud van de volgende woorden: Parijzenaar - politiebureau - bangerik - theeglas - koffiekop
Slide 34 - Open vraag
Aan elkaar of los?
voorbeeld:
Schrijf woorden waar nodig aan elkaar:
Met een nieuw lage druk gebied op komst en een zeer ongunstige weers verwachting heeft het KNMI code rood af gegeven; Rijks waterstaat zal morgen ochtend vrijwel zeker moeten sneeuw ruimen.
Schrijf woorden waar nodig aan elkaar: Om half 11 kwam een zwaar beladen binnen vaart schip met een laad vermogen van negen honderd ton, dat maar moeizaam vooruit kwam, de Rotterdamse haven binnen varen.
Slide 36 - Open vraag
Schrijf woorden waar nodig aan elkaar: Tijdens de voetbal interland plaatste Jari de bal midden in het straf schop gebied van de tegenstanders, maar zijn voorzet werd weg gekopt en de verdediging kon stand houden.
Slide 37 - Open vraag
Welk woord is juist gespeld?
A
applaudiseren
B
aplaudiseren
C
applaudizeren
D
aplaudizeren
Slide 38 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
intervieuw
B
interview
C
inter vieuw
D
inter view
Slide 39 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
te alle tijden
B
ten alle tijden
C
te alle tijde
D
te allen tijde
Slide 40 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
gezamelijk
B
gezamenlijk
Slide 41 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
moorddadig
B
moordadig
C
moord dadig
Slide 42 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
herrinnering
B
herindering
C
herinnering
D
herrindering
Slide 43 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
frikadeletje
B
frikadelletje
C
frikandeletje
D
frikandelletje
Slide 44 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
tv-tje
B
tvtje
C
tv tje
D
tv'tje
Slide 45 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
zonneschijn
B
zonnenschijn
Slide 46 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
postpakket zending
B
post-pakketzending
C
postpakketzending
D
postpakket-zending
Slide 47 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
verassen
B
verrassen
C
verrasen
D
ver assen
Slide 48 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
tremas
B
tremaas
C
trema's
Slide 49 - Quizvraag
Welk woord is juist gespeld?
A
onmiddelijk
B
onmidellijk
C
onmiddellijk
Slide 50 - Quizvraag
Ik ben beter / goed voorbereid op het tentamen spelling (herkansing)