In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Zouten
Slide 1 - Tekstslide
welke soorten stoffen zijn er ook alweer?
A
Moleculaire, zouten, oplosbare stoffen.
B
Zuivere, moleculaire, mengsels, metalen.
C
Metalen, zouten, moleculaire stoffen.
D
Emulsie, suspensie en oplossing.
Slide 2 - Quizvraag
Elementen - Periodiek systeem
Slide 3 - Tekstslide
gemeenschappelijke kenmerken zouten
formule begint met positief metaal- (of amonium) ion gevolgd door negatief ion
geleiden stroom in opgeloste of gesmolten toestand (elektronen kunnen dan vrijer bewegen)
vast bij kamertemperatuur (hoog smeltpunt)
4)zouten hebben een kristalstructuur
Slide 4 - Tekstslide
Ionen (Ken je al uit je hoofd, toch......?)
Slide 5 - Tekstslide
Sleep de juiste naam naar het ion.
Let op: Er blijven antwoorden over.
IJzeride-ion
Zilver-ion
Zilver(I)-ion
IJzer(III)-ion
Jood-ion
zuurstofide-ion
oxide-ion
zwavel-ion
Sulfide(II)ion
Sulfide-ion
Jodide-ion
Zilverode-Ion
Slide 6 - Sleepvraag
sulfaat
fosfaat
calcium-ion
kalium-ion
nitraat
ijzer(II)-ion
NO3-
Ca2+
SO42-
K+
PO43-
CO32-
Hg+
Fe2+
Slide 7 - Sleepvraag
Formules van zouten zijn altijd verhoudingsformules. De totale lading is altijd nul!
Aan de formule kun je zien hoe vaak elk ion aanwezig is in het zout.
Slide 8 - Tekstslide
opstellen verhoudingsformule van een zout (volg altijd het 4 stappenplan!)
noteer de naam vh zout 1) natriumoxide
symbolen ionen tussen haakjes 2) (Na+)(O2-)
totale lading gelijk maken 3) (Na+)2(O2-)
als je haakjes weg kunt werken doe dat: 4) Na2O(s) bij samengestelde ionen kun je vaak niet alle haakjes wegwerken ! zoals bij lood(II)nitraat = Pb(NO3)2(s)
Slide 9 - Tekstslide
naamgeving zouten:
van sommige metaalionen bestaan meerdere varianten
met een romeinscijfer geef je de lading van het metaalion aan.
ijzer(III)chloride =FeCl3 en ijzer(II)sulfaat = Fe(SO4)
mangaan(IV)oxide=MnO2 mangaan(II)chloride =MnCl2
kwik(II)sulfide=HgS
positief metaal- of ammonium(NH4-)ion, gevolgd door het negatieve ion
Slide 10 - Tekstslide
Oplossen van zouten:
de ionbinding laat los, elektronen blijven bij het positieve-ion
watermoleculen zijn neutraal maar er is wel ladingsverschil
negatieve ionen trekken naar het meest positieve deel van H2O (de H atomen), de positieve ionen naar het meest negatieve deel (het O atoom)
Slide 11 - Tekstslide
notatie van oplossen van een zout
Het oplossen van aluminiumsulfaat:
Slide 12 - Tekstslide
Het oplossen van natriumchloride
Cl-ionen worden harder aangetrokken tot het meest positieve deel van de H2O moleculen dan tot Na+ion.
Na+ionen worden juist meer aangetrokken tot het meest negatieve deel van de H2O moleculen. Dus laten ze elkaar los
Slide 13 - Tekstslide
Indampen van een zout: De ionen trekken weer naar elkaar toe zoals bij het indampen van een ijzer(II)nitraat oplossing.
Slide 14 - Tekstslide
Indamp-vergelijking of oplos-vergelijking? NaCl(s) --> Na+ (aq) + Cl- (aq)
Tekst
A
Indamp
B
Oplos
Slide 15 - Quizvraag
Welke oplosvergelijking is goed?
A
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + 3N- (aq) + 9O2-(aq)
B
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + 3N- (aq) + 3O2-(aq)
C
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + 3NO3- (aq)
D
Al(NO3)3 (s) --> Al3+ (aq) + NO3- (aq)
Slide 16 - Quizvraag
Oplosbaarheid zouten Binas tabel 35
alle zouten met als positief ion kalium, natrium en ammonium zijn altijd goed oplosbaar
alle zouten met als neg. ion een nitraat zijn goed oplosbaar