Persoonsvorm Onderwerp Gezegde

Taal 
Persoonsvorm
Gezegde
Onderwerp
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslide en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal 
Persoonsvorm
Gezegde
Onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Video

Juf Suzanne vraagt aan de kinderen wat een persoonsvorm is.
A
juf Suzanne
B
vraagt
C
de kinderen
D
persoonsvorm

Slide 4 - Quizvraag

Vandaag draag ik een spijkerbroek.

Wat is de persoonsvorm?
A
vandaag
B
draag
C
ik
D
een spijkerbroek

Slide 5 - Quizvraag

Ik zit aan tafel.

Wat is de persoonsvorm?
A
Ik
B
tafel
C
aan
D
zit

Slide 6 - Quizvraag

Wij kopen een nieuwe auto.

Wat is de persoonsvorm?
A
kopen
B
wij
C
nieuwe
D
auto

Slide 7 - Quizvraag

De hond zit op het gras.

Wat is de persoonsvorm?


A
op
B
de hond
C
zit
D
gras

Slide 8 - Quizvraag

In een zin staat altijd maar één persoonsvorm
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Het is bijna kerstvakantie en daar heb ik veel zin in.
Wat zijn de persoonsvormen?
A
bijna - zin in
B
is - veel
C
is - heb
D
is - zin in

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Ik zal morgen een boek voor mijn spreekbeurt gaan zoeken.
Wat is het gezegde?

Slide 12 - Open vraag

Ik wil mijn spreekbeurt houden over de Olympische spelen.
Wat is het gezegde?

Slide 13 - Open vraag

Vorig jaar heb ik een spreekbeurt gehouden over uilen.

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Video

Het onderwerp in de zin kan ik vinden door de vraag te stellen
"Wie of wat +pv?"
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

De plant staat in de kamer.
A
de plant
B
de mooie takken
C
kerstboom

Slide 17 - Quizvraag

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 18 - Quizvraag

De man en de kleine hond
liepen naar huis.
Wat is het onderwerp?
A
De man
B
De man en de kleine hond
C
naar huis
D
de kleine hond

Slide 19 - Quizvraag

In een zin kan maar één onderwerp staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf onderwerp en gezegde op van: 'Ik moet even een pakje afgeven', zegt mama.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf onderwerp en gezegde op van:
Mama gaat naar binnen en Fay wacht in de auto.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf onderwerp en gezegde op van:
Fay ziet dat mama de autosleutel heeft laten zitten.

Slide 23 - Open vraag

Schrijf onderwerp en gezegde op van:
Ze kruipt achter het stuur en ze draait aan de sleutel.

Slide 24 - Open vraag

Ik vond deze les...
heel moeilijk
een beetje moeilijk
een beetje makkelijk
heel makkelijk

Slide 25 - Poll