DISK thema 1 kennismaken - les 1 - worden/zijn en personen in de zin
Vandaag - today
. Explain DISK
> huiswerk laten zien
. Personen
. Werkwoord "zijn"
. Werkwoord "worden"
. Klanken
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 200 min
Onderdelen in deze les
Vandaag - today
. Explain DISK
> huiswerk laten zien
. Personen
. Werkwoord "zijn"
. Werkwoord "worden"
. Klanken
Slide 1 - Tekstslide
Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema 1 Kennismaken.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
Slide 2 - Tekstslide
behoefte (need)
iets wat je nodig hebt
iets waar je zin in hebt
Ik heb behoefte aan water.
Ik heb behoefte aan een ijsje.
Ik heb geen behoefte aan vakantie.
Slide 3 - Tekstslide
enige (only)
dit woord gebruik je om te zeggen dat er maar één ding / persoon van bestaat/is.
Ik ben de enige met een IPhone 13.
Dit is het enige schaap.
Slide 4 - Tekstslide
inderdaad
(indeed)
met dit woord vertel je dat je het eens bent met iemand
met dit woord vertel je dat iets klopt
Inderdaad, het is een mooie film.
Het is inderdaad slecht weer vandaag.
Slide 5 - Tekstslide
toenemen = to increase (verb)
betekent: dat iets steeds meer, groter, langer wordt
kan om dingen en mensen gaan
scheidbaar werkwoord
Het aantal mensen zonder werk neemt toe.
Slide 6 - Tekstslide
het nadeel
(disadvantage)
* Je gebruikt dit woord om duidelijk te maken dat er een minder fijne kant aan iets zit.
* Een niet-positieve eigenschap van iets. Het is een nadeel dat je elke dag de hond uit moet laten. Ik hou van Dior, het nadeel is dat het heel duur is.
Slide 7 - Tekstslide
Maak een zin met het woord: het nadeel
Slide 8 - Open vraag
Maak een zin met het woord: toenemen
Slide 9 - Open vraag
Maak een zin met het woord: inderdaad
Slide 10 - Open vraag
Maak een zin met het woord: behoefte
Slide 11 - Open vraag
Maak een zin met het woord: enige
Slide 12 - Open vraag
Personen in een zin
ik = I
jij / u = you
hij / zij / het = he /she / it
wij (we) = we
jullie = you
zij (ze) = they
Persoonlijke voornaamwoorden
Slide 13 - Tekstslide
Personen in een zin
Mijn moeder kan niet komen > zij is ziek
Mijn broer en zus zijn jarig vandaag > zij zijn een tweeling (twins)
Mijn oom (uncle) houdt van dieren > hij heeft twee honden
Slide 14 - Tekstslide
Het werkwoord "worden" vervoegen
ik word
jij / u wordt >> word jij...?
hij / zij / het wordt
wij worden
jullie worden
zij worden
Werkwoord = verb / vervoegen = to conjugate
Slide 15 - Tekstslide
Het werkwoord "zijn" vervoegen
ik ben
jij / u bent >> ben jij...?
hij / zij / het is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Werkwoord = verb / vervoegen = to conjugate
Slide 16 - Tekstslide
Hij .... (zijn) niet op school, want hij ... (zijn) ziek.