Schrijfvaardigheid

Schrijfvaardigheid
Oefenbrieven, antwoordmodellen. 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Schrijfvaardigheid
Oefenbrieven, antwoordmodellen. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

woordenboek
zoek op:
Bij (ik kom graag bij jou thuis)
was (ik was blij)


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les articles
But du cours: comprendre la différence entre les articles et les utiliser
de façon correcte. 

Vul de ontbrekende woorden in : 

Salut, je m'appelle ..... j'aime .....nourriture(v). J'aime bien ..... petit déjeuner mais je ne bois pas .... café. Je préfère une tasse .... thé ou un bol .... chocolat chaud. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LES NOMS : masculin ou féminin?
Masculin
Féminin
les mots qui finissent par:

 -ment, -al, -eur, -on:

sont souvent masculin: 

un règlement, un journal, un vendeur, un ballon
-age - hors la plage
les mots qui finissent par:

- té, -sion, -euse, -elle, 
-ette,- tion
sont souvent féminin

la beauté, la décision, la vendeuse, la canelle, la recette, l'administration

Slide 6 - Tekstslide

Als je vragen hebt, mag je mij altijd een berichtje sturen! 
Les articles (lidwoorden)
  • En français il existe 3 types d'articles

    1. l'article défini: le, la, l', les
    2. article indéfini: un, une
    3. l'article partitif: du, de la, de l', des

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De /
  • In het Frans heb je :

    1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
    2. Het onbepaald lidwoord - un, une
    3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des
I : L'article défini et indéfini:  c'est  très facile!

En néerlandais de / het / een peut être traduit directement en français ;-)

Mijn oom heeft een goudvis: Mon oncle a un poisson rouge
Hij heeft een moeilijk karakter: Il a un caractère difficile
Zij heeft altijd de oplossing: Elle a toujours la solution
Waar zijn de flessen wijn? Où sont les bouteilles de vin?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De /
  • In het Frans heb je :

    1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
    2. Het onbepaald lidwoord - un, une
    3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des
II Le partitif (delend lidwoord)
Rien en néerlandais? TOUT en français! (de + le/la/les/l')

Is er nog kaas?                                          Il y a encore du fromage?
Neem je brood mee uit de winkel?    Tu apportes du pain?
Ik heb salade gegeten.                           J'ai mangé de la salade.
Ik neem rijst.                                               Je prends du riz.
Er liggen boeken op tafel .                     Il y a des livres sur la table.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De /
  • In het Frans heb je :

    1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
    2. Het onbepaald lidwoord - un, une
    3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des
DE (sans article)

Après une quantité 
Is er nog veel kaas?                    Il y a encore  beaucoup  de fromage?
We hebben nog 2 kilo tomaten.  On a encore 2 kilos de tomates.

Après une négation
Il n'y a plus de vin
Je n'ai pas d'argent
Il n'ont pas de frites dans ce resto

Exception être
Ce n'est pas du vin / C'est pas une bonne idée!
Exception  : aimer/déterster/ adorer
J'adore les chats, je n'aime pas les chiens

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De /
  • In het Frans heb je :

    1. Het bepaald lidwoord - le, la, l', les
    2. Het onbepaald lidwoord - un, une
    3. Het delend lidwoord - du, de la, de l', des
Le, La, L', Les (sans DE)
Après (aussi après une négation)
- aimer:           je n'aime pas les chats.
- adorer          j'adore le café.
- préférer       je préfère le thé.
- détester      je déteste les médias sociaux.
- supporter   je ne supporte pas les gens qui se plaignent!

Na algemene uitspraken:
Water is goed voor de gezondheid: L'eau est bonne pour la santé
Beren eten honing: Les ours mangent beaucoup!
Geld maakt niet gelukkig: L'argent ne fait pas le bonheur


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

quelques mots de quantité
verpakkingen, gewichten
maar ook:
un litre de lait
une tranche de jambon
un morceau de fromage
un verre d'eau
500 grammes de fraises
un pot de yaourt
un bol de céréales
une tasse de thé

combien d'argent
beaucoup de personnes
peu de temps
un peu de riz
assez de baguette
plus de coca
moins de problèmes

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuze-schema
1 Staat er een ww als adorer in de zin? 
JA: gebruik le, la, l', les
NEE: ga naar vraag 2.
2 Staat er een woord van hoeveelheid in de zin?
JA: gebruik de of d'
Nee: ga naar vraag 3.
3 Staat er een ontkenning in de zin? 
JA, met een ander ww dan être: gebruik de of d'
Ja, met het ww être: gebruik un, une of le, la, l', les (letterlijk vertalen). 
NEE: ga door naar 4
4 Zou je in het Nederlands een lidwoord gebruiken? 
JA: gebruik un, une of le, la, l', les (letterlijk vertalen)
NEE: gebruik du, de la, de l', des.  
EN? hadden jullie 't goed gedaan ? Salut, je m'appelle ..... j'aime .....nourriture(v). J'aime bien ..... petit déjeuner mais je ne bois pas .... café. Je préfère une tasse .... thé ou un bol .... chocolat chaud. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Choisis l'article correct
Mon frère veut un verre ..... coca.
Je voudrais ... tomates.
Tu manges peu .... pain.
Pour moi .... limonade s'il vous plaît.
Je bois une bouteille ..... eau.
Nous mangeons .... chocolat.
de la 
du
de
des
de
d'

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu as combien ... réponses correctes?
A
des
B
de
C
d'
D
de la

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mon père n'aime plus ... viande.
A
de
B
d'
C
de la
D
la

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu peux me donner ... argent?
A
d'
B
de
C
l'
D
de l'

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

..... eau est bonne? Oui elle est tiède (lauw)
A
d'
B
du
C
l'
D
de l'

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veux-tu .... lait?
A
de
B
du
C
le
D
la

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu rigoles? Je déteste ..... lait
A
de
B
du
C
le
D
les

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu veux un verre .... vin?
A
de
B
du
C
le
D
les

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectifs possessifs
Het bezittelijk voornaamwoord 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bezittelijke voornaamwoorden
Neem dit schema over in je schrift


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stappenplan
1. bepaal welke betekenis je nodig hebt: 
mijn - jouw - zijn/haar - onze - jullie/uw - hun
2. bepaal of het woord waar het bijhoort :
mannelijk - vrouwelijk - meervoud 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bezittelijk voornaamwoord zelfstandig gebruikt
Naast de bezittelijke voornaamwoorden die je voor een zelfstandig naamwoord gebruikt, bestaan er ook bezittelijke voornaamwoorden die je zelfstandig gebruikt. 

Ik ben mijn bril verloren, kan ik de jouwe nemen?
J'ai perdu mes lunettes, je peux prendre les tiennes?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mijn bril
A
mon lunettes
B
mes lunettes
C
sa lunettes
D
ses lunettes

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

jouw getuige
A
ta témoin
B
sa témoin
C
ton témoin
D
tes témoins

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hun afdrukken
A
ses empreintes
B
leurs empreintes
C
leur empreinte
D
son empreinte

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Combineer
uw pet
onze petten
mijn donsjas
zijn donsjas
onze veiligheid
jouw veiligheid
nos casquettes
ta sécurité
notre sécurité
sa doudoune
votre casquette
ma doudoune

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

notre suspect
de uwe
A
le vôtre
B
le nôtre
C
le sien
D
le leur

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

mijn fiets
de jouwe
A
le mien
B
le sien
C
la tienne
D
le tien

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Men heeft mijn pet gestolen, kan ik de jouwe nemen?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

men heeft jouw wapen gestolen, neem het mijne

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn snor is bruin, de zijne grijs

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Menu au choix
  • lidwoorden
  • bezittelijk voornaamwoorden
  • schrijfopdracht 2

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies