1. Staat er een van de volgende werkwoorden in de zin?
- aimer
- préférer
- détester
- adorer
Dan gebruik je niet het delend lidwoord, maar het 'gewone' lidwoord.
Dus: le, la, l' of les.
2. staat er een ontkenning of een hoeveelheid?
Dan gebruik je DE/D'
Par exemple:
- Il a beaucoup d'argent
- Elle achète un kilo de pommes.
- Thomas n'a pas d'animaux.
- J'aime les chocolats