Vouloir et pouvoir / ce cette ces cet - klas 2

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Oefenen met vouloir (willen)

Slide 5 - Tekstslide


Ik wil
A
je veux
B
tu veux
C
je peux
D
tu peux

Slide 6 - Quizvraag


Wij willen
A
vous voulez
B
nous voulons
C
on veut
D
ils veulent

Slide 7 - Quizvraag


Zij willen (m.mv)
A
vous voulez
B
nous voulons
C
on veut
D
ils veulent

Slide 8 - Quizvraag


U wilt
A
vous voulez
B
nous voulons
C
on veut
D
ils veulent

Slide 9 - Quizvraag


Zij wilt
A
vous voulez
B
nous voulons
C
elle veut
D
ils veulent

Slide 10 - Quizvraag

Oefenen met pouvoir (kunnen, mogen)

Slide 11 - Tekstslide


Mag ik ...?
A
Je peux...?
B
Tu peux...?
C
On peut...?
D
Il peut...?

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:

Nous ...
A
pouvont
B
peuvent
C
pouvez
D
pouvons

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:

Vous ...
A
pouvont
B
peuvent
C
pouvez
D
pouvons

Slide 14 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:

Tu ...
A
pouvont
B
peux
C
pouvez
D
pouvons

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Ils ... (pouvoir)
timer
0:30

Slide 16 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde:
aller -aux toilettes - peux - je - ?
timer
1:00

Slide 17 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde:
une pizza - nous - manger - voulons - .
timer
1:00

Slide 18 - Open vraag

Ex. 31 c  | pag. 125

Slide 19 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Straks weet je:
- wat een aanwijzend voornaamwoord in het NL & FR is
- hoe je het aanwijzend voornaamwoord gebruikt in het FR 
- wat de woordjes ce / cet / cette / ces betekenen

Slide 20 - Tekstslide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. 
Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
                            Dat = aanwijzend vnw

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 22 - Quizvraag

Wat zou een aanwijzend voornaamwoord dan in het Frans zijn?
A
mon/ma/mes
B
le/la/les
C
ce/cet/cette/ces
D
un/une/des

Slide 23 - Quizvraag

In het Frans..
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. Namelijk:






Om te weten welke vorm je moet gebruiken, kijk je naar het woord het aanwijzend vnw. Als dat woord vrouwelijk is, gebruik je de vrouwelijke vorm van het aanwijzend vnw, etc

Slide 24 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord
Kijk naar het woord ACHTER het aanwijzend voornaamwoord
Meervoud?                               CES
Ces garçons ont beaucoup de devoirs.
Vrouwelijk?                               CETTE
Cette salade est délicieuse.
Mannelijk met klinker / h?   CET
Cet hôtel est fermé.
Mannelijk?                                  CE
Ce garçon travaille bien!


Slide 25 - Tekstslide

_____ livre [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 26 - Quizvraag

______agenda [mannelijk]
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet

Slide 27 - Quizvraag

____ femme [vrouwelijk]
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 28 - Quizvraag

sleep de woorden naar het juiste aanwijzend vnw 
ce
cet
cette
ces
épinards
table (v)
chaise (v)
homme (m)
stylo (m)
devoirs
journaux

Slide 29 - Sleepvraag

________ filles [vrouwelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 30 - Quizvraag

________ dame (v)
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 31 - Quizvraag

garçons
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 32 - Quizvraag

chanteuses
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 33 - Quizvraag

_______ billet [mannelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 34 - Quizvraag

______ journaux
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 35 - Quizvraag

________ magazine (m)
A
cet
B
cette
C
ce
D
ces

Slide 36 - Quizvraag

______ salade (v)
A
cet
B
ce
C
ces
D
cette

Slide 37 - Quizvraag

_____ acteur [mannelijk]
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 38 - Quizvraag

______ soirée [vrouwelijk]
A
cette
B
cet
C
ce
D
ces

Slide 39 - Quizvraag

_______ émission (v)
A
cet
B
cette
C
ces
D
ce

Slide 40 - Quizvraag

Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Ik ken alle 4 aanwijzende voornaamwoorden
en ik kan ze gebruiken in een zin.
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll