grammatica bedrijvend/lijdend, vzv, bwb en bijstelling

Herhaling
bedrijvende en lijdende vorm
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
bedrijvende en lijdende vorm

Slide 1 - Tekstslide

Jara /laat/ de hond /uit.


Wat is het onderwerp? Jara

Jara doet iets-> ze laat de hond uit


Als het ONDERWERP de handeling verricht van het WG noem je de zin BEDRIJVEND of ACTIEF.

Slide 2 - Tekstslide

Omzetten bedrijvend ->lijdend
  • Het lijdend voorwerp wordt onderwerp.
  • Het onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling die begint met door ( een door-bepaling , je zet BWB boven dit zinsdeel)
  • In het gezegde komt een vorm van het hulpwerkwoord worden te staan.
  • https://youtu.be/F0FAV4Cq85w  Filmpje over omzetten van zinnen

Slide 3 - Tekstslide

De hond/ wordt/ door Jara/ uitgelaten.

Het onderwerp ondergaat de handeling (het uitlaten).

Als het ONDERWERP de handeling ondergaat, noemen we de zin LIJDEND of PASSIEF.

Slide 4 - Tekstslide

Let op!

Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd staat, moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken.


Als je een bedrijvende zin in de voltooide tijd omzet in een lijdende zin, moet je het hulpwerkwoord zijn gebruiken.


De tijd  van de zin moet hetzelfde blijven!


Slide 5 - Tekstslide

oefenen...van bedrijvend naar lijdend


De man heeft eindelijk een rode auto gekocht. (v.t.t.)

De man zal de computer kopen. (o.t.t.t.)


De man zou de computer gekocht hebben. (v.v.t.t.) 



Wat denk jij?

Slide 6 - Tekstslide

De man heeft eindelijk een rode auto gekocht.

Slide 7 - Open vraag

De man zal de computer kopen. (o.t.t.t.)

Slide 8 - Open vraag

De man zou de computer gekocht hebben. (v.v.t.t.)

Slide 9 - Open vraag

Omzetten lijdend->bedrijvend
  • De doorbepaling wordt het onderwerp.
  • Het onderwerp wordt LV.
  • Haal uit het gezegde de vorm van 'worden' weg.


Slide 10 - Tekstslide

Inna ontvangt een prijs.
A
lijdend/passief
B
bedrijvend/actief

Slide 11 - Quizvraag

Het jurkje wordt door Simone gekocht.
A
Bedrijvend/actief
B
Lijdend/passief

Slide 12 - Quizvraag

Het dressuuronderdeel wordt door Inez goed uitgevoerd.
A
bedrijvend/actief
B
lijdend/passief

Slide 13 - Quizvraag

Mijn moeder prijst mijn oom uitbundig.
A
Mijn oom prijst mijn moeder uitbundig.
B
Mijn oom wordt uitbundig door mijn moeder geprezen.
C
Mijn oom zal uitbundig geprezen worden door mijn moeder
D
Mijn oom werd uitbundig geprezen door mijn moeder

Slide 14 - Quizvraag

Volgens mij word ik niet serieus genomen door die docent.
A
Volgens mij zal die docent mij niet serieus nemen.
B
Volgens mij nam die docent mij niet serieus.
C
Volgens mij is die docent niet serieus tegen mij.
D
Volgens mij neemt die docent mij niet serieus

Slide 15 - Quizvraag

Snap je hoe je een zin van bedrijvend naar lijdend kunt omzetten?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Tekstslide

Herhaling
voorzetselvoorwerp

Slide 18 - Tekstslide

zorgen ...
vertrouwen ...
verlangen ...
houden ...
klagen ...
over
naar
van
voor
op

Slide 19 - Sleepvraag

Voorzetselvoorwerp ( ná MV )
1. Begint altijd met een voorzetsel ​
                                   +​ 
2. Is altijd verbonden met het belangrijkste werkwoord van de zin.​

Slide 20 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
verlangen naar           Zij verlangt naar een warme zomer.
vertrouwen op           De blinde man vertrouwt op zijn hond.
zorgen voor                 De jongen zorgt voor zijn oma.
klagen over                  De klas heeft over de moeilijke toets    
                                           geklaagd.
Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel is het voorzetselvoorwerp.

Slide 21 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp en naamwoordelijk deel
Het komt ook voor dat een voorzetselvoorwerp verbonden is een een koppelwerkwoord en naamwoordelijk deel ( BN ).

dol zijn op      Hij is dol op zijn nichtje.
blij zijn met   Wij waren blij met het cijfer voor natuurkunde.
Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel is het voorzetselvoorwerp.

Slide 22 - Tekstslide

Even oefenen
In de volgende zinnen moet je het voorzetselvoorwerp benoemen.

Slide 23 - Tekstslide

De gele bordjes verwijzen naar de nooduitgang van de bioscoop.

Slide 24 - Open vraag

Noud probeert te profiteren van de onwetendheid van zijn ouders.

Slide 25 - Open vraag

Nanda informeert naar de vertrektijd van de bus.

Slide 26 - Open vraag

Mijn oom Dirk is bezeten van de films van Lord of the Rings.

Slide 27 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling (ná VZV)
Zinsdelen die ná het ontleden overblijven. Geven antwoord op vragen als:
Wanneer? ( tijd )
Waar? ( plaats )
Hoe? ( hoedanigheid )
Hoeveel? ( hoeveelheid )
Waarom? ( reden )
Waarheen? ( richting )
Waardoor? ( oorzaak )
Waarmee? ( middel )

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Even oefenen
In de volgende zinnen moet je de bijwoordelijke bepalingen aangeven/ benoemen.

Slide 31 - Tekstslide

Cilke en Lieke zitten op JenaXL in dezelfde niveaugroep.
HOEVEEL bijwoordelijke bepalingen bevat deze zin?

Slide 32 - Open vraag

Cilke en Lieke zitten op JenaXL in dezelfde niveaugroep.
WELKE bijwoordelijke bepalingen bevat deze zin?

Slide 33 - Open vraag

Gelukkig kunnen we oefenen tijdens de les Nederlands.
HOEVEEL bijwoordelijk bepalingen bevat deze zin?

Slide 34 - Open vraag

Gelukkig kunnen we oefenen tijdens de les Nederlands.
Noteer de bijwoordelijk bepalingen van deze zin.

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Video

Midden in een zin staat een bijstelling altijd tussen komma's
A
ja
B
nee
C
soms
D
hangt er vanaf

Slide 37 - Quizvraag

Een bijstelling is zeker géén ....?


A
zinsdeel
B
bijvoeglijke bepaling
C
deel van een zinsdeel
D
herhaling

Slide 38 - Quizvraag

Een bijstelling herhaalt wat al eerder in de zin staat. Wat herhaalt de bijstelling?

Slide 39 - Open vraag

Een bijstelling kan voorkomen in een werkw.gez. en in een naamw.gez.
A
ja
B
nee
C
D
ik twijfel

Slide 40 - Quizvraag

volgorde van ontleden van een zin met een wwg.
1
2
3
4
5
meewerkend voorwerp
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
bijwoordelijke bepaling

Slide 41 - Sleepvraag

Morgen wordt, gelukkig, de prijs voor het beste boek uitgereikt.
Gelukkig is een bijstelling?
A
ja
B
nee
C
misschien
D
ik twijfel

Slide 42 - Quizvraag

Morgen gaat Simon Schaafsma, schrijver van het beste geschiedenisboek voor jongeren, naar het boekenbal.

Schrijver van het beste geschiedenisboek voor jongeren is een bijstelling
A
ja
B
nee
C
misschien
D
ik twijfel

Slide 43 - Quizvraag

Simon Schaafsma, die het beste geschiedenisboek voor jongeren schreef, gaat morgen naar het boekenbal.

die het beste geschiedenisboek voor jongeren schreef is een bijstelling.
A
ja
B
nee
C
misschien
D
ik twijfel

Slide 44 - Quizvraag

Aan de slag:
H5.7 Maak opdr. 1, 3, 4 en 7

Slide 45 - Tekstslide