In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Grammatica
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
- Huiswerkcontrole (It's Learning)
- Herhaling grammatica zinsontleding
Slide 2 - Tekstslide
Huiswerkcontrole
Slide 3 - Tekstslide
Herhaling zinsontleding
Slide 4 - Tekstslide
Onderwerp "Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
timer
0:30
Slide 5 - Open vraag
Onderwerp
Wie doet iets?
Wie/wat + gezegde?
"Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
Wie/wat heeft gekocht? Antwoord: Pieter, mijn oudste oom
Slide 6 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde (wwg) "Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
Slide 7 - Open vraag
Werkwoordelijk gezegde (wwg)
Alle werkwoorden in een zin
"Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
Alle werkwoorden: heeft gekocht
Slide 8 - Tekstslide
Onderwerp
"Gisteren is er een jongeman verongelukt."
Slide 9 - Open vraag
Lijdend voorwerp (lv) "Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
Slide 10 - Open vraag
Lijdend voorwerp
Wie/wat + onderwerp + gezegde?
"Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
Wie/wat heeft mijn oudste oom gekocht? Antwoord: een nieuwe zonnebril
Slide 11 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
"De bloemist heeft vandaag een mooi boeket verkocht."
Slide 12 - Open vraag
Meewerkende voorwerp (mv) "Mijn oma heeft mij vandaag een advies gegeven over het interieur."
Slide 13 - Open vraag
Meewerkend voorwerp (mv)
Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
"Mijn oma heeft mij vandaag een advies gegeven over het interieur."
Aan wie/voor wie heeft mijn oma advies gegeven? Antwoord: mij
Slide 14 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp (mv)
Let op:
- Je schrijft alleen het zinsdeel op, zoals het er staat. Staat er dus aan/voor voor, schrijf je dat ook op. Staat er geen aan/voor voor, laat dit dan ook weg.
Ik heb dit aan jou verteld. Mv = aan jou
Ik heb dit jou verteld. Mv = jou
Slide 15 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
"Afgelopen week heeft het kind zijn vader een verjaardagscadeau gegeven.
Slide 16 - Open vraag
Stelling: 'aan de boom' is een vzv
"Ik bind het formulier vast aan de boom."
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- W/H-vragen
Slide 18 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- W/H-vragen
Het eten is snel opgewarmd.
Hoe? snel
Slide 19 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- W/H-vragen
Het eten is snel opgewarmd.
Hoe? snel
Ik ben vandaag drie keer naar de sportschool geweest.
Slide 20 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- W/H-vragen
Het eten is snel opgewarmd.
Hoe? snel
Ik ben vandaag drie keer naar de sportschool geweest.
Wanneer? vandaag
Hoe vaak? drie keer
Waarheen? naar de sportschool
Slide 21 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling "Hij is op de fiets gekomen."
Slide 22 - Open vraag
Bijstelling "Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
Slide 23 - Open vraag
Bijstelling
- Geeft meer informatie over het zelfstandig naamwoord
- Staat direct achter het zelfstandig naamwoord
- Staat tussen twee komma's
- Toonhoogte gaat omlaag
"Vandaag heeft Pieter, mijn oudste oom, een nieuwe zonnebril gekocht."
Slide 24 - Tekstslide
Stelling: 'grijze man' is een bijstelling.
"Mijn vader, een oude grijze man, is vandaag jarig."
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quizvraag
voorzetselvoorwerp
"Hij staat te wachten op het perron."
Slide 26 - Open vraag
Voorzetselvoorwerp
Streven naar
Rekenen op
Houden van
Vrezen voor
Slide 27 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerp
Streven naar
Rekenen op
Houden van
Vrezen voor
- Werkwoorden met vast voorzetsel, begint altijd met een voorzetsel