les 13-16

Esselam-oe aleikoem 1MH,
Stop je telefoon in de telefoonzak.
Zoek je (vaste) plek op.
Haal je lesmateriaal tevoorschijn.
Tas van tafel en jas in je kluis.

Pak je leesboek voor je en start met lezen

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Esselam-oe aleikoem 1MH,
Stop je telefoon in de telefoonzak.
Zoek je (vaste) plek op.
Haal je lesmateriaal tevoorschijn.
Tas van tafel en jas in je kluis.

Pak je leesboek voor je en start met lezen

Slide 1 - Tekstslide

Recitatie 
Hadith vd week

“Wie naar het goede wijst, krijgt dezelfde beloning als degene die het (goede) doet.” (Muslim)


Slide 2 - Tekstslide

Leesmomentje
Pak je leesboek voor je en laten we in rust lezen!

Ondertussen wordt de absentie opgenomen.
timer
20:00

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel(en) 
Aan het einde van de les ken je:

- De persoonsvormen in t.t. en v.t (les 13 en 14)
- Het voltooid deelwoord (les 15)
- Onregelmatige en Engelse werkwoorden (les 16)




Slide 4 - Tekstslide

Woorden vd week 
1. Desondanks= ondanks dat/ toch vb: Het regende de hele dag, desondanks gingen we wandelen.
2. Gering= klein in hoeveelheid, hoogte of aantal OF niet belangrijk vb. De opkomst van de informatiebijeenkomst is gering OF vb. Dat is van geringe betekenis (niet belangrijk).
3. Aanzienlijk= behoorlijk groot of veel vb. Jan heeft een aanzienlijk bedrag op zijn rekening.
4. Overwegend= voor het grootste deel, in hoofdzaak vb. Het proefwerk is overwegend slecht gemaakt.
5. Relatief= afhankelijk van andere dingen vb. Het belang van een goede busverbinding is relatief (als je geen auto hebt is het belang groot, anders niet). OF= in verhouding tot iets anders vb. Zo'n buskaartje is relatief goedkoop (autorijden is duurder).




timer
4:00

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling: persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

1: rennen
Tegenwoordige tijd
ik
hij/zij
wij
2: bakken
Tegenwoordige tijd
ik
hij/zij
wij
3: zitten
Tegenwoordige tijd
ik
hij/zij
wij




4: liggen

Tegenwoordige tijd
ik
hij/zij
wij
5: komen
Tegenwoordige tijd
ik
hij/zij
wij


Slide 7 - Tekstslide

Vul de werkwoordsvormen in de verleden tijd in.
1: Vorige week ....... (zijn) ik in de stad.
2: Ik ..........(besteden) geen aandacht aan de vele geïrriteerde mensen.
3: Alle leerlingen ...........(zwaaien) naar die jongens.
4: Iedereen .........(besteden) aandacht aan ze.
5: Gelukkig .......... (rennen) wij heel hard toen wij bijna te laat waren.
6: Sander ............. (rennen) vorige week ook erg hard.
7: De moeder ........... (verwennen) de kinderen te veel.
8: De kinderen ...........(maken) heel lieve knutselwerken voor hun moeder.

 (vermoeden) dat er sprake was van een misdrijf.
10: Niemand
 (willen) nog met hem mee naar het spookhuis.









Slide 8 - Tekstslide

Herken de voltooid deelwoorden:
1: schrijf, schrijven, geschreven, schrijft

2: lezen, lees, leest, gelezen
3: gerekend, rekenen, rekent, reken
4: telde, telden, tel, geteld
5: geveegd, vegen, veegt, veegden
6: voeren, gevoerd, voerde, voerden
7: gestuurd, sturen, stuurde, stuurt
8: spelen, speelde, gespeeld, speelde
9: veranderen, verandert, verander, veranderd
10: bellen, belde, gebeld, belden








Slide 9 - Tekstslide

Geef van de volgende werkwoorden het voltooid deelwoord.
1: fietsen –

2: kopen –
3: tekenen –
4: werken –
5: rennen –
6: leren –
7: raken –
8: halen –
9: betalen –
10: bellen –
 









Slide 10 - Tekstslide

Zet het voltooid deelwoord in de zin.


1: Hans heeft heerlijke macarons ..... (bakken) .
2: Sergii heeft aan zijn schrift en boek ........ (denken) .
3: In de pauze heb ik een stukje Tony Chocolonel (eten) .
4: Vandaag ben ik eerder naar huis ........ (gaan) .
5: Ik weet niet meer waar ik mijn jas heb ........ (ophangen) .
6: Juf Melis heeft ....... (kiezen) voor een rustig design.
7: Je broek is helaas heel erg .......... (krimpen) in de was.
8: Bij de watermolen hebben ze alles zelf ....... (malen) .

 (rijden) .
10: Een van de nadelen vond ik dat er veel werd
 (schelden) in de film.









Slide 11 - Tekstslide

Geef hier de ik-vorm in de tegenwoordige tijd.


1: bloggen – ik

2: flippen – ik
3: flirten – ik
4: hockey – ik
5: hiphoppen – ik
6: pimpen – ik
7: lunchen – ik
8: trainen – ik
9: zoomen – ik








Slide 12 - Tekstslide

Geef hier de ik-vorm in de tegenwoordige tijd.


1: bloggen – ik

2: flippen – ik
3: flirten – ik
4: hockey – ik
5: hiphoppen – ik
6: pimpen – ik
7: lunchen – ik
8: trainen – ik
9: zoomen – ik








Slide 13 - Tekstslide

Geef hier de verleden tijd van de volgende werkwoorden uit het Engels.


1: bloggen - ik

2: flippen - hij
3: flirten - ik
4: hockey - hij
5: hiphoppen - wij
6: pimpen - jij
7: lunchen - ik
8: trainen - wij
9: zoomen - ik
10: turnen - Natalie









Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk
Wat moet ik doen?

Hoeveel tijd heb ik?
Je hebt .. minuten om deze opdrachten af te maken.
Wat als ik klaar ben?
Controleer je werk: Heb je alles goed en netjes gedaan?
Stel jezelf de vraag: Begrijp ik alles?
Wat als ik een vraag heb?
Dan steek ik mijn hand in de lucht en komt mevrouw Özkara zo snel mogelijk bij mij.
timer
15:00

Slide 15 - Tekstslide

Terugblik op de les en het lesdoel 
Aan het einde van de les kun je:



Zijn er nog vragen of onduidelijkheden?

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
Maken

Afsluiting & opbergen van lesmateriaal

Recitatie

Slide 17 - Tekstslide