Het verlies van cognitieve functies roept veel verschillende emoties op bij de zorgvrager. Doordat zijn hersencellen zijn aangetast heeft hij minder controle over zijn emoties en zal hij sneller huilen of boos worden dan voorheen.
Hij kan boos en gefrustreerd zijn omdat hij de controle over zijn eigen leven steeds meer dreigt kwijt te raken. Ook kan hij hierdoor angstig en onzeker worden en zich gaan terugtrekken uit het sociale leven.
Als hij minder actief wordt, dan kan dat van negatieve invloed zijn op de cognitie. Als de zorgvrager beseft dat de achteruitgang onomkeerbaar is, kan hij somber worden. Sommige zorgvragers zullen een depressie ontwikkelen.