Signaalwoord of verwijswoord?
1. Mijn vriendin kende haar buurman niet goed. Toch haalde zij tijdens de pandemie zijn boodschappen.
2. Ik vind Frenkie de Jong de beste voetballer en hij speelt ook nog eens bij mijn favoriete club in Spanje.
3. Daar heb ik 2 jaar geleden gewoond. Toen ik naar een wedstrijd ging in het Camp Nou stadion is mijn portemonnee gestolen.
3. Als gevolg van de diefstal moest ik op het politiebureau allerlei formulieren in het Spaans invullen om vervolgens terug naar huis te kunnen vliegen met kerst.
4. Ik had veel zelfmedelijden en daarom heb ik mijzelf daarna getrakteerd op een shopsessie bij de Bijenkorf.
5. In tegenstelling tot mijn vriendinnen die voornamelijk tweedehands spullen kopen, haalde ik op dat moment het meeste plezier uit een nieuwe tas.
Geef van de dikgedrukte woorden aan of het een signaalwoord is of een verwijswoord.
Bij signaalwoorden geef je aan welk verband wordt aangegeven.
Bij verwijswoorden geef je aan naar wie of wat het woord verwijst.