Schrijf twaalf van de volgende woorden op je bingokaart.
Elk woord mag je één keer opschrijven:
daar, hier, deze, waarna, waar, je, hij, ze, het, hem, haar, die, dat, zijn, hen, hun, daardoor, daarvan.
Slide 3 - Tekstslide
https:
Slide 4 - Link
Aan de slag, les 3
Opdracht 4; verwijswoorden in een tekst (samen)
Opdracht 5; gatentekst (verwijswoorden en signaalwoorden invullen, zelfstandig)
Opdracht 6; tekst met vragen
Ben je klaar, dan maak je opdracht 6 ook voor de andere tekst!
Slide 5 - Tekstslide
timer
20:00
Slide 6 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Lezen
We kijken terug op afgelopen dinsdag en huiswerk
We gaan van start met Les4
Slide 7 - Tekstslide
Aan de slag met drie strategieën
Opdracht 3, 4 en 5 maken! Dit doe je zelfstandig.
1. Scan de tekst 'Zo drijf je de prijs van een speler op' (scannen = je ogen er snel overheen laten gaan, niet echt lezen).
2. Vul het formulier in. Vul de kolommen ‘Bekend’ en ‘Benieuwd’ in voor deze tekst.
3. Lees de tekst nu grondig door. Valt je iets op? Vraag je je iets af? Heb je ergens een opmerking bij? Schrijf het op een geeltje en plak het geeltje op de tekst. Probeer minimaal vier geeltjes te plakken.
4. Klaar met de tekst? Vul dan ‘Bewaard’ in op het formulier
Slide 8 - Tekstslide
Les 4
Opdracht 1: Drie strategieën bekijken
Bekijk de tekst en de voorbeelden van de drie strategieën:
'Geeltjes plakken' (= opmerkingen bij de tekst maken).
Een schema of een tekening maken over de kern van de tekst.
De structuur (= opbouw) van de tekst zichtbaar maken.