TH2A herhalen H3+H4 09+12-04-2024

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Zo gaan we het doen!
Als ik praat, zijn jullie stil.
Als je een vraag hebt, steek je je vinger op.
De Ipad blijft in je tas, tenzij ik anders beslis.
Als een leerling antwoord geeft op een vraag, luistert de rest.

Slide 2 - Tekstslide



Niemand loopt door de klas.
Iedereen heeft elke les een leesboek bij zich en een schrift.
Iedereen heeft elke les het juiste lesboek bij zich en een pen.
Tijdens LessonUp gebruik je je eigen naam en vul je alleen fatsoenlijke antwoorden in.

Slide 3 - Tekstslide

Begin in stilte aan de instapopdracht.
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Planning
deze week

*Voorbereiding op proefwerk H3+H4
H3.5 / H3.7 / H3.8
H4.3 / H4.5 / H4.7 / H4.8

Slide 5 - Tekstslide

Vragen over H3.5- Woorden?

Slide 6 - Tekstslide





Zorg dat je de betekenis van deze woorden kent!

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

timer
2:00

Maak zelf een werkwoord
volgens één van de
manieren uit de vorige slide.

Slide 9 - Woordweb

Slide 10 - Tekstslide

Noem het meewerkend voorwerp
in onderstaande zinnen.
1) Leraren bieden leerlingen zo een veilige leeromgeving.
2) Ik geef mijn moeder een mooie bos bloemen.
3) Elke dag maken docenten voor hun klassen leuke lessen.
4) De politie toonde mijn vrienden de foto van de auto. 

timer
2:00

Slide 11 - Tekstslide

Noem het meewerkend voorwerp
in onderstaande zinnen.
1) Leraren bieden leerlingen zo een veilige leeromgeving.
2) Ik geef mijn moeder een mooie bos bloemen.
3) Elke dag maken docenten voor hun klassen leuke lessen.
4) De politie toonde mijn vrienden de foto van de auto. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

timer
2:00
Maak een zin met een
voltooid deelwoord.
Denk aan de hoofdletters!

Slide 18 - Woordweb

timer
2:00
Maak een zin met een
tegenwoordig deelwoord.
Denk aan de hoofdletters!

Slide 19 - Woordweb

Ga rustig zitten volgens de plattegrond

Slide 20 - Tekstslide

Begin
in stilte aan de instapopdracht.
timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Planning
Ik ga in kleine groepjes uitleg geven over het meewerkend voorwerp. In de tussentijd gaan de andere leerlingen zelfstandig aan het werk en wel met H5, paragraaf 5.3 Lezen. Lees "TEKSTVERBAND 5" (p.87). Maak vervolgens opdrachten 2a, 2b, 3a, 3b en 3c.
Vervolgens gaan we klassikaal verder en eindigen we met een Blooket. 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Tekst-
verbanden

Leespubliek

Slide 26 - Tekstslide

Soms wordt in een tekst iets met voorbeelden uitgelegd.
Je herkent dat aan de signaalwoorden "bijvoorbeeld" of "zoals". Deze signaalwoorden geven dus een "uitleggend" tekstverband aan. Dit tekstverband kom je vaak tegen, want voorbeelden maken meteen duidelijk wat er wordt bedoeld.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Vul de juiste
signaalwoorden van
uitleggend tekstverband in: 


Wij spelen thuis vaak bordspellen, ........... Monopoly en Scrabble.
Je mag je kind niet zomaar elke naam geven. ........... heeft de rechtbank bepaald dat je je kind geen Nutella mag noemen.
Hij is een Monegask, ........... een inwoner van Monaco.
Zij hebben veel huisdieren, ........... twee cavia's en een hond.


timer
2:00

Slide 29 - Tekstslide

Vul de juiste signaalwoorden van uitleggend tekstverband in: 

Wij spelen thuis vaak bordspellen, zoals Monopoly en Scrabble.
Je mag je kind niet zomaar elke naam geven. Zo heeft de rechtbank bepaald dat je je kind geen Nutella mag noemen.
Hij is een Monegask, dat wil zeggen een inwoner van Monaco.
Zij hebben veel huisdieren, onder andere
twee cavia's en een hond.


Slide 30 - Tekstslide

LEESPUBLIEK
Een schrijver schrijft zijn tekst niet voor iedereen, maar voor een bepaalde groep lezers. Deze lezers noem je het "leespubliek".

Slide 31 - Tekstslide

Hoe kom je te weten voor welk leespubliek een tekst is bedoeld? Let dan hierop:
*het soort afbeeldingen
*de bron
*het taalgebruik
*het onderwerp
*hoe de lezer wordt aangesproken: met "u" of "jij"

Slide 32 - Tekstslide

Vorming van zelfstandige naamwoorden.

Kies uit de woordenlijst hiernaast twee woorden en vorm een zelfstandig naamwoord (volgende slide).

Zorg dat je de betekenis van deze woorden kent!

Slide 33 - Tekstslide

timer
2:00
Vorming zelfstandige
naamwoorden.

Slide 34 - Woordweb

Welke aanwijzende voornaamwoorden zijn er?

deze, die, dit, dat, zo'n, zulke en dergelijke

dit proefwerk / dat opstel (het-woorden: dit/dat)
die hoek / deze vrouw (de-woorden: die/deze)
zo'n film / zo'n broek (enkelvoud)
zulke types / dergelijke boeken (meervoud)

Slide 35 - Tekstslide

Welke vragende voornaamwoorden zijn er?

wie, wat, welk(e) en wat voor (een)

Wie wil er nog een boterham?
Wat moeten we leren voor Frans?
Welke zanger vind jij goed?
Wat voor een pizza wil je?

Slide 36 - Tekstslide

Vragende voornaamwoorden verwijzen altijd naar iets of iemand. Andere woorden aan het begin van een vragende zin zijn dus GEEN vragende voornaamwoorden.


HOE en WAAROM zijn geen vragende voornaamwoorden!

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Maak zelf samenstellingen, denk aan tussen -s en tussen -n.

*(sluiting + tijd) .....................................................
*(groente + soep) .....................................................
*(tarwe + brood) .....................................................
*(bejaarde + flat) .....................................................
*(beer + goed) .....................................................
*(maan + schijn) .....................................................
timer
1:30

Slide 43 - Tekstslide

Maak de volgende zinnen compleet.
*Ik at het (smelten) ............. ijs op het (race+circuit).
*Hij (bereiden, vt) ............. (koken) .............
aardappelen met (een+ei) ............. en (krent+brood) ............. 
*Naast de (stad+school) ............. staan veel (peer+boom) .............
*Op de (keuken+tafel) ............. ligt een (groente+pakket) .............
*De bruid droeg een (bruid+sluier) en de bruidegom een (beer+pak) .............
timer
2:30

Slide 44 - Tekstslide

Fijn weekend en tot dinsdag!

Slide 45 - Tekstslide