Je kunt deze functies beschouwen als een mengpaneel, waarbij verschillende schuifjes staan voor de verschillende functies. Bij iedereen zijn die weer anders afgesteld: zo is de ene beter in plannen dan de ander. En is de ander weer beter in aanpassen.
Ga met de groep de woorden langs. Wat denken ze dat het betekent? Op whiteboard, digibord, etc.
Inhibitie: het vermogen om impulsen (prikkels uit de omgeving of van binnenuit) te onderdrukken
Plannen en organiseren: het vermogen om vooruit te denken, een plan te maken, in te schatten hoe lang iets duurt, prioriteiten stellen, beslissingen nemen.
Flexibiliteit: je kunnen aanpassen als iets verandert (bijvoorbeeld als een afspraak niet door gaat), een probleem op een andere manier oplossen, schakelen tussen activiteiten.
Werkgeheugen: dit is de tijdelijke opslagcapaciteit van ons brein, waarin we taak gerelateerde informatie bewerken (zoals een rekensom maken).
Emotieregulatie: Het adequaat sturen van je emoties, zoals op een gepaste manier boosheid uiten.
Gedragsevaluatie: het gebruiken van feedback uit je omgeving (bijvoorbeeld gezichtsuitdrukking van een ander) om je eigen gedrag aan te passen, in de gaten hebben wat het effect is van jouw gedrag op dat van een ander.
In de test zijn deze gebieden nog weer onderverdeeld in 11 functies:
Respons-inhibitie: nadenken voordat je iets doet.
Werkgeheugen: dingen/taken kunnen onthouden.
Emotieregulatie: emoties onder controle houden en weten wanneer je welke kunt laten zien.
Volgehouden aandacht: concentratie tijdens een les of een activiteit.
Taakinitiatie: een taak uitvoeren.
Planning/prioritering: planning maken en weten wanneer je wat gaat uitvoeren.
Organisatie: dingen kunnen organiseren in je hoofd en werk.
Timemanagement: tijd inschatten, verdelen en deadlines halen.
Doelgericht gedrag: vanuit een doel gaan werken en doorzetten om dit te behalen.
Flexibiliteit: flexibel omgaan met veranderingen en tegenslag.
metacognitie: een stapje terug doen om jezelf en de situatie te overzien en te evalueren