Ch 2 cours 4 04 12 (V3B)

1 / 20

Slide 1: Tekstslide

FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Bonjour classe V3B

Je vous souhaite la bienvenue

Slide 2 - Tekstslide

Devoirs

apprendre: vocabulaire A n-f f-n (schrijvend leren)

apprendre: PC bloc C (page 83) n-f f-n (schrijvend leren)

apprendre: futur proche + ww faire et aller (uit het hoofd) !!!! (schrift en page 174)

faire: exercice 13 (zie schrift)

Slide 3 - Tekstslide

Programme

- révision épreuve

- phrases clés C

- grammaire D

- Correction exercices

Slide 4 - Tekstslide

Épreuve

Slide 5 - Tekstslide

Futur proche = nabije toekomst

Vervoegd met ww aller + infinitief (heel werkwoord)

je vais acheter

tu vas acheter

il/elle/on va acheter

nous allons acheter

vous allez acheter

ils/elles vont acheter

Slide 6 - Tekstslide

Wat ga je morgen doen?

Slide 7 - Open vraag

Morgenochtend, ga ik pianospelen

Slide 8 - Open vraag

Zij gaan séries kijken

Slide 9 - Open vraag

Wat gaat hij nog meer doen dit weekend?

Slide 10 - Open vraag

Bloc C - phrases clés

A. Qu 'est-ce que tu vas faire demain?

A. Et après?

A. Qu'est-ce que tu vas faire d'autre ce weekend?

A. Quelle est ta série préférée?

Slide 11 - Tekstslide

Bloc C - phrases clés

A. Qu 'est-ce que tu vas faire demain?

B. Demain matin, je vais faire la grasse matinée

A. Et après?

B. L'après-midi, je vais aller en ville avec mes copains

A. Qu'est-ce que tu vas faire d'autre ce weekend?

B. Je vais regarder des séries

A. Quelle est ta série préférée?

B. C'est "Une balle perdue"

Slide 12 - Tekstslide

à = naar, te, op, in, aan, bij

+ lidwoord le, la, l', les

combinatie

à + le = au
à + la = à la
à + l' = à l'
à + les = aux

Slide 13 - Tekstslide

de = van, uit

+ lidwoord le, la, l', les

combinatie

de+ le = du
de + la = de la
de + l' = de l'
de + les = des

Slide 14 - Tekstslide

exercice

1. Tu es allé (naar de) match (m) de tennis?

2. Aujourd'hui, on va (naar het) plage (v).

3. Tu vas (naar de) école?

4. Je suis souvent (in de) musées (mmv) à Paris

Slide 15 - Tekstslide

exercice

1. Nous avons vu le nouveau film (van de) actrice Binoche

2. Notre équipe est la meilleure (van de ) compétition française

3. Ils viennent (uit de) États-Unis

4. Mon grand-père vient (uit) Sénégal

Slide 16 - Tekstslide

retour réflexif

Vraag aan je vriendin wat zij gaat doen in het weekend?

Wat antwoordt zij?

(verwerk aller en faire i/h antwoord)

Slide 17 - Tekstslide

Vraag aan je vriendin wat ze gaat doet dit weekend
Wat antwoordt zij? gebruik een vorm van aller en faire

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide