Thema 5 - Erfelijkheid en evolutie

Wat is het genotype?
A
de zichtbare eigenschappen van een organisme
B
de erfelijke eigenschappen van een organisme
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat is het genotype?
A
de zichtbare eigenschappen van een organisme
B
de erfelijke eigenschappen van een organisme

Slide 1 - Quizvraag

Een mens heeft in elke celkern van een lichaamscel
A
48 chromosomen
B
47 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 2 - Quizvraag

Vanaf welk moment liggen alle erfelijke eigenschappen van een mens vast?

Slide 3 - Open vraag

Een geslachtscel bevat
A
48 chromosomen
B
47 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 4 - Quizvraag

Hebben de geslachtscellen van één man allemaal hetzelfde genotype of is het verschillend?
A
hetzelfde
B
verschillend

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een mutatie?

Slide 6 - Open vraag

Geef zoveel mogelijk voorbeelden van mutagene invloeden

Slide 7 - Open vraag

Waardoor wordt het geslacht van de baby bepaald?
A
De zaadcel
B
De eicel
C
Door zowel de zaadcel als de eicel
D
Geen idee

Slide 8 - Quizvraag

Welke geslachtschromosomen hebben jongens?
A
XX
B
XY
C
YY

Slide 9 - Quizvraag

Welke geslachtschromosomen kunnen niet voorkomen
Je ziet hier de chromosmen van een.....?
A
Gewone lichaamscel
B
Geslachtscel

Slide 10 - Quizvraag

Een allel is een variant van een.......
A
fenotype
B
DNA
C
gen
D
chromosoom

Slide 11 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 12 - Quizvraag

Een veldmuis heeft 46 chromosomen in een lichaamscel.
Is het genotype gelijk aan dat van een mens?
A
Ja
B
Alleen bij de bevruchting, daarna niet meer.
C
Nee, de erfelijke informatie op de chromosomen is anders.
D
Ja, de erfelijke informatie op de chromosomen is gelijk als die van een mens

Slide 13 - Quizvraag

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
Draad van DNA om eiwit met erfelijke informatie
deel chromosoom met erfelijke info 1 eigenschap
één van de genen van het genenpaar

Slide 14 - Sleepvraag

Een man en een vrouw hebben beide 1 allel voor blond haar en 1 allel voor bruin haar. Ze krijgen samen een kind. Welke allelencombinaties zouden kunnen voorkomen bij dit kind?
A
alleen bruin-bruin
B
alleen blond-blond of bruin-bruin
C
alleen blond-bruin
D
blond-blond, bruin-bruin of blond-bruin

Slide 15 - Quizvraag

Een tatoeage is een voorbeeld van...
A
genotype
B
fenotype
C
genotype en fenotype

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen mitose en meiose?
A
Bij mitose worden geslachtscellen gemaakt
B
Bij meiose worden geslachtscellen gemaakt
C
Bij meiose worden lichaamscellen gemaakt
D
Bij mitose worden zaadcellen gemaakt

Slide 17 - Quizvraag


Een tweeling.
Wat is waar?
A
één-eiïge tweeling hetzelfde genotype
B
één-eiïge tweeling verschillend genotype
C
twee-eiïge tweeling hetzelfde genotype
D
twee-eiïge tweeling verschillend genotype

Slide 18 - Quizvraag

Na de dood van Chao's rijke ouders stond opeens Jianguo op de stoep. "Ik ben je broer" zei hij.

Kan op grond van dit deel van het DNA-verwantschapsonderzoek Jianguo inderdaad een broer van Chao zijn?
A
Nee, niet alle bandjes zijn hetzelfde als bij Chao
B
Nee, want Jianguo heeft andere bandjes van de vader gekregen
C
Ja, alle bandjes van Jianguo zijn of van moeder of van vader
D
Ja, sommige bandjes hebben ze hetzelfde net als hun vader

Slide 19 - Quizvraag

Kwaadaardig gezwel
Goedaardig gezwel
Groeit snel
Groeit langzaam
Verstoort de bouw van weefsels
Verstoord de bouw van weefsels niet
kan uitzaaien
Zaait niet uit

Slide 20 - Sleepvraag

We spreken van een mutant wanneer
A
een mutatie zichtbaar is in het genotype
B
een mutatie niet zichtbaar is in het genotype
C
een mutatie zichtbaar is in het fenotype
D
een mutatie niet zichtbaar is in het fenotype

Slide 21 - Quizvraag

Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
Wie heeft/hebben gelijk?
A
Nico
B
Thea
C
Geen van beiden
D
Beiden

Slide 22 - Quizvraag

Welke van de codes toont een stukje DNA?
A
ABCDBDCA
B
CAEFEAFC
C
GACTATGC
D
TACDDTAC

Slide 23 - Quizvraag

In welke cellen bevindt zich het gen voor jouw haarkleur?
A
Alleen in de haren
B
Alleen in de lichaamscellen
C
Alleen in de geslachtscellen
D
In de lichaam- en geslachtscellen

Slide 24 - Quizvraag

Hebben eeneiige tweelingen hetzelfde genotype? En Twee-eiige tweelingen?
A
Alleen eeneiig heeft hetzelfde genotype
B
Alleen twee-eiig heeft hetzelfde genotype
C
Beide hebben hetzelfde genotype

Slide 25 - Quizvraag

Een twee-eiige tweeling is een tweeling die ontstaan is uit?
A
één eicel en één zaadcel
B
twee eicellen en twee zaadcellen
C
één eicel en twee zaadcellen
D
twee eicellen en één zaadcel

Slide 26 - Quizvraag