2c. Le passé-composé met être
De volgende
12 werkwoorden worden met
être vervoegd. (p. 24)
aller = allé monter = monté
venir = venu descendre = descendu
arriver = arrivé rester = resté Let op: je moet een
partir = parti rentrer = rentré extra e of s toevoegen
entrer = entré retourner = retourné als het onderwerp
sortir = sorti tomber = tombé vrouwelijk/ meervoud is