3c. Le passé-composé met être
Deze werkwoorden hebben être als hulpwerkwoord. aller (allé), venir (venu), arriver (arrivé), partir (parti),
entrer (entré), sortir (sorti), monter (monté),
descendre (descendu), rester (resté), rentrer (rentré),
retourner (retourné), et tomber (tombé).
Je past altijd het v.d aan het onderwerp: +e (v.), +s (meervoud)