Regelmatige werkwoorden vervoegen
1 / 38
Lesduur is: 90 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
timer
1:00
(F)esttenten
+e
+st
+ t
+ t
+ en
+ en
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Slide 2 - Sleepvraag
Welke uitgang hoort bij ich?
A
e
B
st
C
t
D
en
Slide 3 - Quizvraag
Welke uitgang hoort bij du?
A
e
B
st
C
t
D
en
Slide 4 - Quizvraag
Welke uitgang hoort bij er, sie, es (1 persoon/naam/ding)?
A
e
B
st
C
t
D
en
Slide 5 - Quizvraag
Welke uitgang hoort bij wir?
A
e
B
st
C
t
D
en
Slide 6 - Quizvraag
Welke uitgang hoort bij ihr?
A
e
B
st
C
t
D
en
Slide 7 - Quizvraag
Welke uitgang hoort bij sie / Sie?
A
e
B
st
C
t
D
en
Slide 8 - Quizvraag
Ich __________(sorgen) für die Tiere.
Slide 9 - Open vraag
Was _______(wünschen) Sie?
Slide 10 - Open vraag
Ich ________(heißen) Tom.
Slide 11 - Open vraag
_________(schreiben) du mir schnell zurück?
Slide 12 - Open vraag
___(machen) ihr die Hausaufgaben in der Schule?
Slide 13 - Open vraag
Mein Bruder und ich ________(spielen) bei FC Knudde.
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Wie _______(heißen) dein Bruder?
Slide 16 - Open vraag
Meine Freundin _________(schwimmen) gern.
Slide 17 - Open vraag
Welches Museum __________(besuchen) ihr?
Slide 18 - Open vraag
Linus ________(wünschen) sich ein neues Laptop.
Slide 19 - Open vraag
________(heißen) du auch Alexandra?
Slide 20 - Open vraag
Was ________(fressen) die Vögel im Winter?
Slide 21 - Open vraag
_________(wohnen) du in einem großen Haus?
Slide 22 - Open vraag
Meine Schwester und ich ________(reisen) zusammen in die Schule.
Slide 23 - Open vraag
Wer _______(sorgen) für deine Oma?
Slide 24 - Open vraag
Bei Deutsch _________(sitzen) ich am Fenster.
Slide 25 - Open vraag
Die Hunde ________(spielen) miteinander.
Slide 26 - Open vraag
Wir _________(spielen) mit den Hunden im Garten.
Slide 27 - Open vraag
_________(wohnen) ihr in dieser Straße?
Slide 28 - Open vraag
Slide 29 - Tekstslide
__________(kaufen) du mir ein Geschenk?
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst
Slide 30 - Quizvraag
Ihr ___________ (machen) diese Aufgabe zu Zweit.
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet
Slide 31 - Quizvraag
Du ___________(besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 32 - Quizvraag
Meine Eltern ___________(kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme
Slide 33 - Quizvraag
Er __________ (retten) das Kind
A
rette
B
rettet
C
rette
D
retten
Slide 34 - Quizvraag
Das Flugzeug __________ (landen) zu spät.
A
land
B
landt
C
landen
D
landet
Slide 35 - Quizvraag
(reisen)_________ du allein?
A
reisen
B
reißt
C
reisst
D
reist
Slide 36 - Quizvraag
Ich __________(spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst
Slide 37 - Quizvraag
Du ________(antworten) immer zu spät.
A
antwort
B
antwortst
C
antwortest
D
antwortet
