grammatica persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

welkom
Deze les gaat over H3 grammatica woordsoorten  (blz. 94).

Je leert het verschil tussen het persoonlijk voornaamwoord
en het bezittelijk voornaamwoord.

Na deze les kun je beide woordsoorten correct gebruiken.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

welkom
Deze les gaat over H3 grammatica woordsoorten  (blz. 94).

Je leert het verschil tussen het persoonlijk voornaamwoord
en het bezittelijk voornaamwoord.

Na deze les kun je beide woordsoorten correct gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

De
Wat weet je al van woordsoorten?
Sleep de woorden uit de zin hierboven naar het juiste vakje
leukste
leerling
heeft
een
mooie
fiets!
Zelfstandig naamwoord
Bepaald lidwoord
Onbepaald lidwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Sleepvraag

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of andere zelfstandige dingen.

Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan: ik ben nerveus, hij is lief, ze zijn groot
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is:
mijn fiets, haar vriendin, hun moeder

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

Aantekening
persoonlijk voornaamwoord
#kan onderwerp zijn
Ik ga samen met hem op reis.

#geen onderwerp
Ik ga samen met hem op reis.
TIP:
Een pers. vnw. kun je vervangen door je eigen naam

Aantekening
bezittelijk voornaamwoord
# geeft een bezit aan
Dit zijn mijn schoenen.

# samen met een zelfstandig naamwoord (vaak ervoor)
haar trui
TIP:
vervangbaar door: zijn/haar

Slide 6 - Tekstslide

Benoem de woordsoorten
1. Is dat uw koffertje? (uw)
2. U bent het nooit met mij eens. (u)
A
1 = bezittelijk 2 = bezittelijk
B
1 = persoonlijk 2 = bezittelijk
C
1 = bezittelijk 2 = persoonlijk
D
1 = persoonlijk 2 = persoonlijk

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Video

Hun/zij
persoonlijk voornaamwoord: Ik heb hun dat uitgelegd.
persoonlijk voornaamwoord: Ik heb dat aan hen uitgelegd.
bezittelijk voornaamwoord: Zij hebben hun huis verkocht.

Meest voorkomende fout (hun als onderwerp):
*Hun hebben dat gekocht/= fout
Zij hebben dat gekocht/= goed

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "jou" en wanneer "jouw"?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 12 - Quizvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 15 - Quizvraag

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kun je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 16 - Quizvraag

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Hendrik zet …… gegevens op de lijst
A
jou
B
jouw

Slide 18 - Quizvraag

Dat ga ik meteen voor ….. doen!
A
jou
B
jouw

Slide 19 - Quizvraag

Wil je ..... even antwoord geven?
A
mij
B
mijn

Slide 20 - Quizvraag

Opdrachten Nieuw Nederlands 
Maken hoofdstuk 3 grammatica woordsoorten
 (persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord)
Opdracht 1, 2 en 3

Slide 21 - Tekstslide