Verbanden en signaalwoorden compleet

Nederlands 10-11
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons aan de zijkant
  2. Alle verbanden en signaalwoorden herhalen
  3. Oefenen via LessonUp
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 10-11
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons aan de zijkant
  2. Alle verbanden en signaalwoorden herhalen
  3. Oefenen via LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden 
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 2 - Tekstslide

Welke verbanden moet je kennen?
  • tijdsvolgorde 
  • opsomming
  • tegenstelling
  • oorzaak-gevolg
  • voorbeeld
  • voorwaarde






Slide 3 - Tekstslide

Tijdsvolgorde
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

De conciërge opent eerst de school, daarna loopt hij naar binnen en terwijl hij naar binnen loopt, gaan de lampen aan.

Slide 4 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Als ik ga werken, heb ik naast mijn tas ook het volgende nodig: sleutels, token, laptop en printpas. 

Slide 5 - Tekstslide

Tegenstelling
Maar, echter, zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Er stonden gisteren chips en noten op tafel, maar ik wilde ze niet eten.

Slide 6 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Doordat ik mijn trui te heet heb gewassen, is hij nu te klein.

Slide 7 - Tekstslide

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Om voldoendes te halen, doe ik altijd erg goed mijn best in de les.

Slide 8 - Tekstslide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Een voorbeeld van een bekende sporter is Mbappé. 

Slide 9 - Tekstslide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers

Ik vind dat we later moeten beginnen met de lessen, want dan ben ik meer uitgerust en kan ik de lesstof beter opslaan.

Slide 10 - Tekstslide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat

Je mag pas alcohol drinken als je 18+ bent. 

Slide 11 - Tekstslide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat, concluderend

Ik heb erg goed geleerd voor de toets, dus ik verwacht een hoog cijfer. 


Slide 12 - Tekstslide

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor tegenstelling en maak hier een zin mee.

Slide 13 - Woordweb

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor voorwaarde en maak hier een zin mee.

Slide 14 - Woordweb

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor tijdsvolgorde en maak hier een zin mee.

Slide 15 - Woordweb

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor doel-middel en maak hier een zin mee.

Slide 16 - Woordweb

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor oorzaak-gevolg en maak hier een zin mee.

Slide 17 - Woordweb

Goed signaalwoord/goede zin
Fout signaalwoord/foutieve zin
Noteer een signaalwoord voor opsomming en maak hier een zin mee.

Slide 18 - Woordweb

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 20 - Open vraag

Wat voor soort tekst is tekst 2?
A
Artikel
B
Instructie
C
Gebruiksaanwijzing

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het verband in alinea 2?
A
opsomming
B
tijdsvolgorde
C
voorbeeld

Slide 22 - Quizvraag

Wat doe je als je een ei scheidt?
A
Je roert het eiwit en het eigeel door elkaar.
B
Je splitst het eiwit van het eigeel.

Slide 23 - Quizvraag

Noteer 3 signaalwoorden voor tijdsvolgorde uit alinea 4.

Slide 24 - Open vraag

Welk signaalwoord voor voorwaarde staat in alinea 5?

Slide 25 - Open vraag

Vul de volgende zin aan met behulp van alinea 5: De slagroom wordt klonterig,...

Slide 26 - Open vraag

Welk signaalwoord voor doel-middel staat in alinea 6?

Slide 27 - Open vraag

Noteer het doel uit alinea 6:

Slide 28 - Open vraag

Noteer het middel uit alinea 6:

Slide 29 - Open vraag

Welk signaalwoord voor doel-middel staat in alinea 7?

Slide 30 - Open vraag