In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
H3 Herhaling
Slide 1 - Tekstslide
Herhalen
Kijk het filmpje op de volgende slide
beantwoord tijdens het filmpje de vragen op het vragenvel dat je gekregen hebt.
controleer als je klaar bent je antwoorden
klaar? maak van bs 3.1 t/m 3.4 de test jezelf online
Slide 2 - Tekstslide
npo.nl
Slide 3 - Link
H3 Herhaling
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
DNA bestaat uit chromosomen
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype
Slide 7 - Quizvraag
Voorbeelden van ....................
Slide 8 - Tekstslide
De afbeeldingen op het plaatje zijn voorbeelden van veranderingen aan je.............
Slide 9 - Open vraag
Is het genotype gelijk gebleven?
Is het fenotype gelijk gebleven?
Slide 10 - Tekstslide
Wat is gelijk gebleven?
A
het fenotype is gelijk gebleven
B
het genotype is gelijk gebleven
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel van de mens
A
32
B
23
C
46
D
48
Slide 13 - Quizvraag
Bevat een bevruchte eicel 23 chromosomen?
A
Nee
B
Ja
Slide 14 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel
Slide 15 - Quizvraag
Zitten er in een zaadcel altijd dezelfde geslachtschromosomen?
A
ja
B
nee
Slide 16 - Quizvraag
Zitten er in een eicel altijd dezelfde geslachtschromosomen?
A
ja
B
nee
Slide 17 - Quizvraag
Hoe noemen we deze mutatie?
Slide 18 - Tekstslide
Hoe noemen we de mutatie op het plaatje?
Slide 19 - Open vraag
Mutagene invloeden
Slide 20 - Tekstslide
De grondlegger van de evolutietheorie
A
Lamarck
B
De Vink
C
Darwin
D
Beagle
Slide 21 - Quizvraag
Waarvan spreken we als het gaat om het sterkste dier overleeft?
A
Isolatie
B
Natuurlijke selectie
C
Kunstmatige selectie
Slide 22 - Quizvraag
Hoe noemen we het als twee populaties van elkaar gescheiden raken door een natuurlijke oorzaak?
A
Isolatie
B
Evolutie
C
Natuurlijke selectie
Slide 23 - Quizvraag
Uit hoeveel cellen bestond het eerste leven?
A
meerdere cellen
B
een cel
C
4 cellen
Slide 24 - Quizvraag
Hoe weten we dat deze dieren in de begintijd al hebben bestaan?
A
doordat het in boeken stond
B
door fossielen
C
doordat mensen dit hebben verteld
Slide 25 - Quizvraag
Fossielen Wat is NIET waar?
A
Het zijn versteende overblijfselen van organismen
B
Het zijn afdrukken van organismen in gesteenten
C
Het zijn de harde delen van organismen ( botten)
D
Het zijn levende organismen van vroeger
Slide 26 - Quizvraag
In de afbeelding zie je een skelet en een versteende afdruk van een zee-egel. Is het skelet een fossiel? En zijn de versteende afdrukken fossielen?
A
alleen het skelet is een fossiel
B
alleen de versteende afdruk is een fossiel.
C
beide zijn fossielen
D
geen van beide zijn fossielen
Slide 27 - Quizvraag
Is deze pootafdruk van een dino een fossiel?
A
ja
B
nee
Slide 28 - Quizvraag
Soorten hebben veel verwantschap als de gemeenschappelijke voorouder ver terug leefde.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Schutkleur van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quizvraag
een nieuwe soort kan ontstaan door
A
slechte weersomstandigheden
B
isolatie
C
slechte eetgewoonten
D
geen schutkleur
Slide 31 - Quizvraag
Door isolatie kunnen nieuwe soorten ontstaan. Wat is isolatie?
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden
Slide 32 - Quizvraag
Bij evolutie ontstaan nieuwe soorten door variatie en ...?
A
groepering
B
voortplanting
C
natuurlijke selectie
D
vruchtbaarheid
Slide 33 - Quizvraag
Iemand met de geslachtschromosomen XX is een
A
vrouw
B
man
Slide 34 - Quizvraag
Soms wordt er een drieling geboren. Drielingen kunnen op verschillende manieren ontstaan. In de afbeelding hiernaast is een van de mogelijke ontstaanswijzen van een drieling schematisch weergegeven. Kind 3 heeft de geslachtschromosomen XX.
Is uit de geslachtschromosomen van kind 3 met zekerheid af te leiden welk geslacht de andere kinderen hebben?
A
Nee, dat is helemaal niet mogelijk
B
Ja, maar alleen voor kind 1
C
Ja, maar alleen voor kind 2
D
Ja, zowel voor kind 1 als kind 2
Slide 35 - Quizvraag
Wat zijn rudimentaire organen? (meerdere antwoorden)
A
Organen die we nog steeds gebruiken
B
Organen die nog steeds aanwezig zijn maar geen functie hebben.
C
Organen die deels verdwenen zijn door evolutie
D
Organen met een specifieke functie
Slide 36 - Quizvraag
Wat is een voorwaarde voor natuurlijke selectie?
A
Variatie in eigenschappen
B
Mannelijke en vrouwelijke organismen
C
Recombinatie
D
Mutatie
Slide 37 - Quizvraag
Wat wordt er bedoeld met natuurlijke selectie?
A
De best aangepaste organismen worden het oudst
B
Als je te weinig sport ga je dood.
C
De sterkste organismen overleven.
D
De best aangepaste organismen krijgen de meeste jongen.
Slide 38 - Quizvraag
Wat is af te lezen uit een stamboom?
A
De tijd sinds het ontstaan van de aarde.
B
In welke klasse je een organisme kunt plaatsen.
C
Uit welke voorouders bepaalde organismen zich hebben ontwikkeld.
Slide 39 - Quizvraag
Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje
Slide 40 - Quizvraag
Wat is het genotype van nummer 7 in de stamboom?
A
AA
B
Aa
C
aa
Slide 41 - Quizvraag
Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?