Argumenten

Argumenten
  • Standpunt en argument
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • Tegenargumenten
  • Een argument bedenken
  • Een argument structureren



1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Argumenten
  • Standpunt en argument
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • Tegenargumenten
  • Een argument bedenken
  • Een argument structureren



Slide 1 - Tekstslide

Standpunt en argument
Standpunt = mening (of: stelling, bewering)
Als je een standpunt over iets inneemt, dan geef je je mening over die zaak.

  1. Ik denk dat we beter niet naar het gala kunnen gaan.
  2. Zonder begeleiding in zee gaan duiken is volgens mij erg onverstandig.
  3. Ik vind dat de meeste mensen geen verstand van muziek hebben.

Aan welke woorden herken je dat dit standpunten zijn? Noteer ze op de volgende dia.

Slide 2 - Tekstslide

Noteer de woorden waardoor je kunt herkennen dat dit standpunten zijn.

Slide 3 - Open vraag

Standpunt en argument

  1. Ik denk dat we beter niet naar het gala kunnen gaan.
  2. Zonder begeleiding in zee gaan duiken is volgens mij erg onverstandig.
  3. Ik vind dat de meeste mensen geen verstand van muziek hebben

Slide 4 - Tekstslide

Standpunt en argument
Uitleg waarmee je het standpunt bewijst (of dat van een ander aanvalt).
  • Mijn zakgeld moet omhoog, omdat het eten in de schoolkantine duurder is geworden.
  • Gokken op voetbalwedstrijden werkt verslavend, daarom moet het verboden worden.
  • Tim gaat geschiedenis studeren, aangezien dat zijn passie is.
  • Omdat leerlingen te weinig individuele aandacht krijgen, moeten klassen kleiner worden.
Hoe noem je de gekleurde woorden?

Slide 5 - Tekstslide

Hoe noem je de gekleurde woorden?
A
Argumentwoorden
B
Signaalwoorden
C
Standpuntwoorden
D
Uitlegwoorden

Slide 6 - Quizvraag

Feitelijk en waarderend
Feitelijk argument = Feitelijke uitspraak die standpunt ondersteunt.
- Juistheid is te controleren (waar of onwaar)
- Kun je niet over van mening verschillen

Waarderend argument = Waarderende uitspraak die aangeeft dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is.
- Moet vaak ondersteund worden, bijvoorbeeld door feiten
- Kun je over van mening verschillen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.
Wat is het standpunt?

Slide 9 - Open vraag

[De kans is erg klein dat je iets wint] bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.
Welk soort argument?
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 10 - Quizvraag

Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen. Hij is immers veruit de beste in de debatten.
Wat is het standpunt?

Slide 11 - Open vraag

Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen. [Hij is immers veruit de beste in de debatten.]
Welk soort argument?
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 12 - Quizvraag

Tegenargumenten
Een argument waarmee je een standpunt van een ander aanvalt of ontkracht. Je kunt een tegenargument ook gebruiken om een argument tegen jouw standpunt aan te vallen of te ontkrachten.

Slide 13 - Tekstslide

In groepjes, 5 minuten.
Noteer van de tekstjes:
- Standpunt, argument, tegenargument
- Van beide argumenten: feitelijk of waarderend

1. "Volgens mij kun je beter blijven zitten, want dan slaag je over twee jaar met hogere cijfers." "Maar dat kost me wel een heel jaar."
2. "Roken bekort het leven met acht jaar. Roken moet helemaal verboden worden." "Mensen moeten zelf weten of ze roken of niet."
3. "Het boek Merdeka! staat bomvol met gewelddadige oorlogsscènes. Als je daar niet zo van houdt, kun je het beter niet lezen." "Zoveel staan er ook niet in; misschien dat er op 30 van de meer dan 300 pagina’s gevochten wordt."

Slide 14 - Tekstslide

- Standpunt, argument, tegenargument
- Van beide argumenten: feitelijk of waarderend

1. "Volgens mij kun je beter blijven zitten, want dan slaag je over twee jaar met hogere cijfers." "Maar dat kost me wel een heel jaar."
2. "Roken bekort het leven met acht jaar. Roken moet helemaal verboden worden." "Mensen moeten zelf weten of ze roken of niet."
3. "Het boek Merdeka! staat bomvol met gewelddadige oorlogsscènes. Als je daar niet zo van houdt, kun je het beter niet lezen." "Zoveel staan er ook niet in; misschien dat er op 30 van de meer dan 300 pagina’s gevochten wordt."

Slide 15 - Tekstslide

Een argument bedenken
Hoe bedenk je argumenten bij een standpunt/stelling?
-> Stel vragen!
  1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  2. Wat zijn de voor- of nadelen?
  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Een argument bedenken
1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
2. Wat zijn de voor- of nadelen?
3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?

Op deze manier kun je dus al drie verschillende argumenten bedenken. ('Verschillende' = belangrijk criterium spreekopdr.)


Slide 20 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide