Vermenigvuldigen, volgorde van bewerkingen en vergelijkingen

Vermenigvuldigen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vermenigvuldigen

Slide 1 - Tekstslide

Redouan koopt 16 van deze pakken met zakjes knijpfruit.
Hoeveel zakjes knijpfruit koopt Redouan in totaal?

Slide 2 - Open vraag

Irene koopt 6 van deze pakken met zakjes tomatensoep.
Hoeveel zakjes tomatensoep koopt Irene in totaal?

Slide 3 - Open vraag

Een fabriek maakt 235 kano’s per week.
Hoeveel kano’s maakt de fabriek in 8 weken?

Slide 4 - Open vraag

Het telefoonabonnement van Guan kost € 45 per maand.
Hoeveel euro kost het telefoonabonnement voor 24 maanden?

Slide 5 - Open vraag

Michael van Gerwen gooit op het WK in totaal 90x in de triple 20. Hoeveel punten zijn dit in totaal?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

9 + 5 x 4 = 

7 - 2 x 6 =

8 : 2 x 7 =

(3 + 7) x 0 = 





Slide 8 - Tekstslide

Bereken:

7 x (3 + 4)
A
25
B
49

Slide 9 - Quizvraag

Bereken:

7 x 3 + 4
A
25
B
49
C
40
D
84

Slide 10 - Quizvraag

Bereken:

7 + 3 x 4
A
40
B
19

Slide 11 - Quizvraag

Bereken:

2 x 2 x (3 + 4)
A
28
B
16
C
14
D
48

Slide 12 - Quizvraag

Bereken:

24 - 6 : 2 x 3
A
27
B
15

Slide 13 - Quizvraag

Bereken:

3 + 4 x 5
A
23
B
35

Slide 14 - Quizvraag

Bereken:

20 + 5 + 2 x 3
A
81
B
30
C
31

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

antwoord
De blauwe formules kun je korter schrijven omdat er 2 "gelijksoortige termen" (dezelfde letters) in staan.
Formules
7 x a + 5 = b
10 x c - 8 = d
5 x t + 3 x t = f
y = 3 x r - 36
12 + 6 x v = u
20 - 9 x p = q
5 x p - 2 x p = s
12 + 6 x r - 2 x r = k
Wat hebben de blauwe met elkaar gemeen??

Slide 17 - Tekstslide

Formules korter schrijven
5 x t + 3 x t = f
12 + 6 x r - 2 x r = k
5 x p - 2 x p = s
5 x p - 2 x p = 3 x p =>
3 x p = s

6xr - 2xr = 4 x r  =>
12 + 4 x r = k
5 x t + 3 x t = 8 x t  =>
8 x t = f
r r r r r r - r r = r r r r
Dit kan alleen als de termen gelijksoortig zijn!!

Slide 18 - Tekstslide

Dus...
4 x c + 7 x c = p        wordt    ...................
5 x k - 3 x k = t          wordt    ...................
6 x a + 8 x b = h        Kan niet korter, termen zijn niet                                           gelijksoortig
2 x a + 3 = m              Kan niet korter
8 x a -3 x a + 12 = d   wordt   ...................

Slide 19 - Tekstslide

Nog korter schrijven!
Het 'x' teken voor vermenigvuldigen
tussen het getal en de letter kun je weglaten.

Dus in plaats van 6 x d, schrijf je 6d
In plaats van 12 x n, schrijf je 12n
In plaats van 2xm+6xm = f, schrijf je 8m = f

Slide 20 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen;
Denk aan de rekenvolgorde!!!
Hoe moeten wij van die onvoldoendes afkomen??
Haakjes     ()
Machten    2    3
Worteltrekken
Vermenigvuldigen   x   &   Delen     :
Optellen   +    &    Aftrekken     -


     

Slide 21 - Tekstslide

Even oefenen.....

3 x (2+5) = p



12 + 3 x 5 - 8 = s
  

(12+6):3 = k
  


4 + 7 x 5 : 10 + (6-4) = w
  

Slide 22 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen
Bereken a:
Eerst een pijlenketting
a                      ...                       21
Dan de omgekeerde pijlenketting
a                      ...                       21

a berekenen: 



(a - 5) x 3 = 21
-5
x3
+5
:3
Controleren:
(... - 5) x 3 = 21
Klopt!

Slide 23 - Tekstslide

Wat als er aan allebei de kanten van het = teken een term staat?
Bijv. 
7v + 2 = 2v + 17
Dan doen we dat met balans
 We halen aan allebei de kanten 
'2v' weg:
                               Nu kunnen we met de pijlenketting
                               en omgekeerde pijlenketting de                                             nieuwe vergelijking 5v + 2 = 17 oplossen
                 

7v + 2
2v + 17
5v + 2
17

Slide 24 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
8y + 6 = 4y + 40
Aan allebei de kanten 4y weghalen:
4y + 6 = 40
Je moet de weegschaal in balans houden, dus wat je links van het = teken doet, doe je rechts ook

Slide 25 - Tekstslide

Je moet de weegschaal in balans houden, dus wat je links van het = teken doet, doe je rechts ook
Op deze manier kan je ook de vergelijking oplossen zonder pijlenketting:

Slide 26 - Tekstslide

Nog één
3c - 10 = -2c - 5
                            Aan beide kanten +2c
5c -10 = -5
                            Aan beide kanten +10
5c = 5
                            Aan beide kanten :5
c = 1
Controleren:  3 x 1 - 10 = -2 x 1 -5
                          -7            = -7       Klopt!

Slide 27 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen kan ook tussen twee formules. 


Bijvoorbeeld bij het kiezen van het huren van ski's:
Bij firma a kost dat:
10 euro vast en 5 euro per uur:
  prijs = 5 x aantal uur + 10     =>    p = 5u + 10
Bij firma b:
geen losse kosten, maar 6,50 euro per uur:
  prijs = 6,5 x aantal uur      =>    p = 6,5u
Van deze formules kun je een grafiek maken

Het punt waar ze elkaar snijden heet het
omslagpunt. Voor die tijd is b goedkoper, na dit
punt is a goedkoper.
o
omslagpunt

Slide 28 - Tekstslide

Omslagpunt
Het omslagpunt is het punt waar de twee grafieken precies gelijk zijn. Dit punt kun je berekenen door de formules van de twee grafieken aan elkaar gelijk te stellen.
Dus als we kijken naar de twee formules van het voorbeeld hiervoor: 
p=5u+10  en   p=6,5u  dan berekenen we het omslagpunt door te kijken wanneer deze formules gelijk zijn, dus wanneer is:  5u+10 = 6,5 u
We gebruiken de balansmethode:
5u+10 = 6,5u   
                    aan beide kanten -5u
10=1,5u
                    aan beide kanten :1,5
6,7 = u
Dus na 6,7 uur is het omslagpunt.   Als je 6 uur of minder skied is b goedkoper en ski je 7 uur of langer, dan is a goedkoper.


Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide