Vertel waarover je instructie gaat.
Leg alles stap voor stap uit in korte en eenvoudige zinnen.
Zet alles in de volgorde waarin de ander het moet uitvoeren.
Nummer de stappen of zet voor elke stap een opsommingsteken, zoals een streepje of een dot (= bolletje).
Begin elke instructiezin met een doe-woord: Pak … Doe … Knip …
Gebruik signaalwoorden die de volgorde aangeven: eerst … dan … daarna … vervolgens … ten slotte …
Gebruik afbeeldingen als die je instructie duidelijker maken.
Zet eventueel boven de instructie een lijstje met dingen die je nodig hebt.