NN7 - Meer dan lezen §3 - Argumenteren: argumentatiestructuren - 3H
§3 Argumenteren: argumentatiestructuren
NN7 - Meer dan lezen - 3H
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
§3 Argumenteren: argumentatiestructuren
NN7 - Meer dan lezen - 3H
Slide 1 - Tekstslide
Wat je gaat leren
Je leert feitelijk en waarderende argumenten herkennen.
Je leert argumentatiestructuren herkennen en gebruiken.
Slide 2 - Tekstslide
De auteur van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt (mening). Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dit standpunt heeft.
Slide 3 - Tekstslide
Er zijn twee soorten argumenten: feitelijke (objectieve) en waarderende (subjectieve) argumenten.
Een feitelijk argument kun je controleren (het is waar of het is niet waar); over een waarderend argument kun je van mening verschillen:
Slide 4 - Tekstslide
Die grote reclameschermen langs de snelwegen moeten verboden worden, want ze leiden de weggebruikers af. (feitelijk argument)
Die grote reclameschermen langs de snelwegen moeten verboden worden, want ze verpesten het landschap. (waarderend argument)
Slide 5 - Tekstslide
Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als Ik vind, Volgens ons, Zij denkt dat, De auteur is van mening dat, Onze conclusie is, Dus, Daarom, Kortom en met formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.
Slide 6 - Tekstslide
Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want. Als een auteur zijn standpunt met een aantal argumenten onderbouwt, gebruikt hij vaak signaalwoorden voor een opsomming.
Slide 7 - Tekstslide
Het standpunt en de argumenten samen vormen een argumentatiestructuur. Die kun je in een blokjesschema weergeven, waarbij het standpunt in het bovenste blokje komt te staan en de argumenten in de blokjes eronder. Je werkt bij het invullen van meerdere, gelijkwaardige argumenten uit een tekst van links naar rechts. Als je de tekst in een blokjesschema van boven naar beneden doorneemt, kun je de pijlen lezen als ‘want’.
Slide 8 - Tekstslide
Als een auteur zijn standpunt met één argument onderbouwt, noemen we dat enkelvoudige argumentatie. Meestal gebruikt een auteur meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten. Dat heet nevenschikkende argumentatie. Tussen blokjes die samen hetzelfde standpunt (of hetzelfde argument) ondersteunen, kun je ‘en’ invullen.
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld:
Slide 10 - Tekstslide
Een schrijver kan een argument onderbouwen met een subargument: een argument dat een ander argument ondersteunt. Dit heet onderschikkende argumentatie.
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeld:
Slide 12 - Tekstslide
We bekijken een aantal argumentaties.
Noem van elke argumentatie het standpunt en het argument.
Slide 13 - Tekstslide
a Bedrijven van voedsel, cosmetica en schoonmaakmiddelen moeten overstappen op recyclebare of hervulbare flesjes en doosjes, want daardoor daalt het aantal plastic verpakkingen met de helft.
Slide 14 - Open vraag
b Ik vind het soms wel lastig om vegetariër te zijn. Tijdens een etentje moet ik namelijk weleens iets afwijzen waarvoor iemand veel moeite heeft gedaan.
Slide 15 - Open vraag
c Iemand van 16 heeft nog onvoldoende verstand van politiek om te stemmen. Daarom lijkt mij het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd van 18 naar 16 jaar geen goed idee.
Slide 16 - Open vraag
d Het zou goed zijn als we van alle lege winkelpanden en lege ruimtes boven winkels woningen voor jongeren maken: het wordt er vast gezelliger van in de binnenstad.
Slide 17 - Open vraag
e Het onderscheid tussen legaal en illegaal vuurwerk is niet te controleren. Het is volgens mij dan ook een slecht idee om het ene wel toe te staan en het andere niet.
Slide 18 - Open vraag
f We moeten geen windmolens op zee bouwen, want ze zorgen voor horizonvervuiling aan de kust.
Slide 19 - Open vraag
Lees de argumentaties a tot en met f en bekijk de blokjesschema’s 1 tot en met 4. Bepaal van elke argumentatie welk blokjesschema erbij past.
Slide 20 - Tekstslide
De blokjesschema's:
Slide 21 - Tekstslide
a Het is belangrijk dat je al van jongs af aan in aanraking komt met boeken, lezen en voorlezen. Je leert er immers nieuwe woorden door en je begrijpt teksten steeds beter.
Slide 22 - Tekstslide
a Het is belangrijk dat je al van jongs af aan in aanraking komt met boeken, lezen en voorlezen. Je leert er immers nieuwe woorden door en je begrijpt teksten steeds beter.
A
blokjesschema 1
B
blokjesschema 2
C
blokjesschema 3
D
blokjesschema 4
Slide 23 - Quizvraag
b Tijdens het leren moet je de notificaties van je telefoon uitzetten, want ze verstoren je concentratie. Je brein is namelijk zo afgesteld dat je móét kijken.
Slide 24 - Tekstslide
b Tijdens het leren moet je de notificaties van je telefoon uitzetten, want ze verstoren je concentratie. Je brein is namelijk zo afgesteld dat je móét kijken.
A
blokjesschema 1
B
blokjesschema 2
C
blokjesschema 3
D
blokjesschema 4
Slide 25 - Quizvraag
c Filterkoffie is veel lekkerder dan koffie uit een koffiemachine. Je kunt dus beter een filterkoffieapparaat aanschaffen. Bovendien moet je bij een storing van een koffiemachine steeds een nieuw exemplaar kopen, want de machine kan niet gerepareerd worden.
Slide 26 - Tekstslide
c Filterkoffie is veel lekkerder dan koffie uit een koffiemachine. Je kunt dus beter een filterkoffieapparaat aanschaffen. Bovendien moet je bij een storing van een koffiemachine steeds een nieuw exemplaar kopen, want de machine kan niet gerepareerd worden.
A
blokjesschema 1
B
blokjesschema 2
C
blokjesschema 3
D
blokjesschema 4
Slide 27 - Quizvraag
d Het is niet zo goed om alleen maar Engelse teksten te lezen; dat heeft namelijk consequenties voor je beheersing van het Nederlands: je ontwikkelt je Nederlandse woordenschat maar matig en ook je schrijfvaardigheid in het Nederlands blijft achter.
Slide 28 - Tekstslide
d Het is niet zo goed om alleen maar Engelse teksten te lezen; dat heeft namelijk consequenties voor je beheersing van het Nederlands: je ontwikkelt je Nederlandse woordenschat maar matig en ook je schrijfvaardigheid in het Nederlands blijft achter.
A
blokjesschema 1
B
blokjesschema 2
C
blokjesschema 3
D
blokjesschema 4
Slide 29 - Quizvraag
e Het is een slecht plan van het treinpersoneel om alweer te gaan staken, want iedereen die geen alternatief vervoer heeft, kan nu voor de tweede keer in korte tijd niet naar zijn werk, naar school, naar het ziekenhuis, naar een begrafenis enzovoort. Verder wordt iedereen die wel alternatief vervoer heeft, de trein uitgejaagd: mensen raken het vertrouwen in NS immers kwijt.
Slide 30 - Tekstslide
e Het is een slecht plan van het treinpersoneel om alweer te gaan staken, want iedereen die geen alternatief vervoer heeft, kan nu voor de tweede keer in korte tijd niet naar zijn werk, naar school, naar het ziekenhuis, naar een begrafenis enzovoort. Verder wordt iedereen die wel alternatief vervoer heeft, de trein uitgejaagd: mensen raken het vertrouwen in NS immers kwijt.
A
blokjesschema 1
B
blokjesschema 2
C
blokjesschema 3
D
blokjesschema 4
Slide 31 - Quizvraag
f In frisdrank zit veel suiker en daar word je dik van. Het is dus beter om water te drinken in plaats van frisdrank.
Slide 32 - Tekstslide
f In frisdrank zit veel suiker en daar word je dik van. Het is dus beter om water te drinken in plaats van frisdrank.