2.1 Pinpas of portemonnee? (deel 2)

klas 2 - Economie
  • Terugblik vorige les
  • Uitleg 2.1 'Pinpas of protemonne?' (deel 2)
  • Aan de slag!


Device voorpakken!
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

klas 2 - Economie
  • Terugblik vorige les
  • Uitleg 2.1 'Pinpas of protemonne?' (deel 2)
  • Aan de slag!


Device voorpakken!

Slide 1 - Tekstslide

2.1 Pinpas of portemonee? (deel 1)
Er zijn twee soorten geld:
  1. Chartaal geld
  2. Giraal geld
Chartaal geld:
Tastbaar geld in de vorm van munten en bankbiljetten
Giraal geld:
Geld dat op je bankrekening staat en waarmee je kunt betalen

Slide 2 - Tekstslide

2.1 Pinpas of portemonee? (deel 1)
  • Stel: Je brengt je verjaardagsgeld naar de bank om op je betaalrekening te zetten
  • Wat gebeurt er met de geldsoorten?
Vraag 2 (blz 38)

Slide 3 - Tekstslide

2.1 Pinpas of portemonee? (deel 1)
Saldo:
Het bedrag dat op je bankrekening staat
Vraag 4 (blz. 39)
Vraag 6 (blz. 39)
Vraag 2 (blz. 64)

Slide 4 - Tekstslide

2.1 Pinpas of portemonee? (deel 1)
  • Hieronder zie je een deel van een bankafschrift.
  • Er is geld bijgekomen en afgegaan.
Hoeveel is er bijgekomen?
Hoeveel is er afgegaan?
Als het beginsaldo €105,25 was, hoeveel is dan het nieuwe saldo?

Slide 5 - Tekstslide

2.1 Pinpas of portemonee? (deel 2)
Deze les:
  • Leer je het verschil uitleggen tussen directe en indirecte ruil

Slide 6 - Tekstslide

2.1 Pinpas of portemonee? (deel 2)

Slide 7 - Tekstslide

1.1 Wat is economie
Directe ruil:
Ruilen van goederen tegen goederen (of diensten), zonder gebruik te maken van geld.

Indirecte ruil:
Ruilen met geld als ruilmiddel.

goederen zijn tastbaar, je kunt ze aanraken.
Vraag 6:
a) Noem minstens zes landen waar je met de euro kunt betalen
b) Noteer een verschil tussen De Nederlandsche Bank en andere banken

Slide 8 - Tekstslide

2A - Economie

Basis:
opdr. 1 t/m 13 (blz. 52 t/m 56)


rood = Iedereen is stil
  

oranje = Je mag de docent een vraag stellen


groen = Je mag met elkaar fluisterend 
overleggen
Klaar? 
Herhalingsopdrachten 2.1
(blz. 84)

Slide 9 - Tekstslide

2C - Economie
Basis:
opdr. 1 t/m 13 (blz. 52 t/m 56)

Kader:
opdr. 1 t/m 12 (blz. 38 t/m 41)
rood = Iedereen is stil
  

oranje = Je mag de docent een vraag stellen


groen = Je mag met elkaar fluisterend 
overleggen
Klaar? 
Herhalingsopdrachten 2.1
(B: blz. 84, K: blz. 60)

Slide 10 - Tekstslide