2H 30.Stunde 22

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

5 Minuten Lernzeit
1. Dein Handy kommt in die Tasche

2. Setzt dich auf deinen Platz

3. Pak deinen Arbeitsbuch
                                                                      
                                              In Ruhe lernen/ lesen

Slide 2 - Tekstslide

timer
5:00
      K3: L1 + L2+ L3

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel


  • Je weet wat naamvallen zijn/ je kan een zin ontleden
  • je kent de 4e naamval en je kan het toepassen

Slide 4 - Tekstslide

Programm

  • Wiederholung Grammatik
  • HA Kontrolle - Ansichtskart einreichen

  • Grammatik / Üben
  •  Kontrolle
  • HA : Grammatik +Wörter lernen

Slide 5 - Tekstslide

Wiederholung
  • Wat zijn naamvallen?
  • Wat is de 1e naamval en hoe ontdekt je die in de zin?
  • Wat is de 4e naamval ?
  • Wat zijn de uitgangen voor de naamvallen?

Slide 6 - Tekstslide

Grammatik

Slide 7 - Tekstslide

Grammatik
  • S. 102/103 durchlesen
Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik
  • S. 102/103 durchlesen

Slide 9 - Tekstslide

Zinontleden
1. Ich gebe meinem Bruder ein Geschenk.
2. DerLehrer erklärt den Schülern die Grammatik.
3. Sam schickt seiner Freundin eine Ansichtskarte.
4. Faas liest den Kindern eine Geschichte vor.
5. Lola sagt ihrer Freundin die Antworten vor.

Slide 10 - Tekstslide

FÄlle
1. Ich schreibe ( mijn) .........Freund eine E-Mail.
2. Die Lehrerin gibt (haar)....... Schüler....  ( een )..... Buch(o.)
3.  Ted sucht (zijn).............. Vater.
4.  Ihr erzählt ( jullie)......... Lehrerin nicht die Wahrheit.
5. Der Arzt schreibt ( de)......... Patient  ein Rezept vor.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de 1e naamval
A
meewerkend voorwerp
B
bezit
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vraag je naar de 4e naamval
A
wie/ wat + gezegde
B
wie/ wat + gezegde + onderwerp
C
aan wie/ wat + gezegde + onderwerp
D
wie / wat

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Der Schüler stellt dem Lehrer eine Frage
A
dem Lehrer
B
eine Frage
C
der Schüler
D
stellt

Slide 14 - Quizvraag

Wer will keine Pizza essen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Wer
B
keine Pizza
C
essen

Slide 15 - Quizvraag

Welke lidwoorden veranderen in de 4e naamval?
A
de lidwoorden van vrouwelijke woorden
B
de lidwoorden van onzijdige woorden
C
de lidwoorden van meervoud
D
de lidwoorden van mannelijke woorden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de 3e naamval van het woord "jullie broer"
A
eure Bruder
B
euer Bruder
C
euere Bruder
D
eurer Bruder

Slide 17 - Quizvraag

Hoe zeg je een appel (m). in de 4e naamval?
A
eine Apfel
B
einen Apfel
C
ein Apfel
D
eins Apfel

Slide 18 - Quizvraag

Ergänze: Er sucht ( zijn) Vater.
A
sein
B
seine
C
seinen
D
zeinen

Slide 19 - Quizvraag

Übersetze: ik mag geen hamburger.
A
Ich mage keinen Hamburger.
B
Ich mag kein Hamburger.
C
Ich mag keinen Hamburger.
D
Ich mage keine Hamburger.

Slide 20 - Quizvraag

Übersetze: ik lust geen jam.

Slide 21 - Open vraag

Aufgaben machen
  • S. 103/ Nr.8-10

Slide 22 - Tekstslide

Hausaufgaben
Lernen: K3: L1 + K2 + Grammatik  lernen




Slide 23 - Tekstslide

Was bedeutet Zutaten auf NL?

Slide 24 - Open vraag

Woher kommt der Kaiserschmarren?

Slide 25 - Woordweb

Wanneer werd de taart voor het eerst gebakken?

Slide 26 - Woordweb

Voor een "Sachertorte"heb je nodig:
A
meel, suiker, gist
B
meel, suiker, zout
C
meel, suiker, marmelade
D
meel, suiker, slagroom

Slide 27 - Quizvraag

Was weißt du über Wien?
( 2 Sätze)

Slide 28 - Woordweb

Slide 29 - Tekstslide