Woordsoorten en zinsdelen

Woordsoorten
1 / 14
volgende
Slide 1: Woordweb
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten

Slide 1 - Woordweb

Benoem het bijwoord:

In deze kinderboerderij leefde een erg schattig konijntje.

Slide 2 - Open vraag

Benoem de zelfstandige naamwoorden:

In deze kinderboerderij leefde een erg schattig konijntje.

Slide 3 - Open vraag

De & een zijn de lidwoorden in deze zin.

De man heeft een lieve hond.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Mijn fiets is kapot.

Mijn is een:
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het bijwoord in de zin?

Zij heeft een zeer rare ontdekking gedaan.

Slide 6 - Open vraag

Ik ga naar huis, omdat het vijf uur is.

Huis is het voegwoord in deze zin.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Benoem het voorzetsel in de zin:

Ik sta in mijn eigen huis.

Slide 8 - Open vraag

Zinsdelen

Slide 9 - Woordweb

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Ik leer elke dag voor mijn geschiedenistoets.

Slide 10 - Open vraag

Appels is het lijdend voorwerp in de zin:

Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sanne en Maartje hebben dat cadeau op maandag aan Bas gegeven.

Slide 12 - Open vraag

Sanne en Maartje hebben dat cadeau op maandag aan Bas gegeven.

Op maandag is een...
A
bepaling van tijd
B
bepaling van plaats

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Julia stuurt haar vriendin een kaartje.

Slide 14 - Open vraag