Grammatik:
- L2 GR2: darüber, worüber, damit, womit, daran, woranetc.
- L2 GR3: Kausalsätze (zinnen met een causaal verband)
- L2 GR4: Satzverbindungen (voegwoorden)
- L3: Wiederholung Präteritum (haben, sein, werden in de v.t.)
- L4 GR1: Adjektive, Komparativ & Superlativ (naamvalschema's met ingevulde lidwoorden op de toets)