,

Basisstof 5 Afweer

Basisstof 5 Afweer
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 5 Afweer

Slide 1 - Tekstslide

Wat ga je leren?
Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties. Ook kun je omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Afweer
Gelukkig komen ziekteverwekkers niet zomaar je lichaam binnen. Je hebt een eerste afweer denk hierbij aan je huid, de zure omgeving van je maag of je slijmvliezen in je neus en mondholte.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Welk afweersysteem heeft een geheugen?
A
aspecifieke afweer
B
specifieke afweer
C
Geen

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer is je afweersysteem actief?
A
Tijdens je slaap
B
Als je ziek bent
C
Het is altijd in actie

Slide 8 - Quizvraag

De eerste verdedigingslinie van het afweersysteem is
A
vaccinatie
B
opgebouwde afweer
C
de huid
D
witte bloedcellen

Slide 9 - Quizvraag

Een ander woord afweersysteem is immuunsysteem:
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

De huid hoort bij het afweersysteem
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

Hoe heten de cellen van het afweersysteem?
A
witte bloedcellen
B
rode bloedcellen
C
lymfe
D
bloedplaatjes

Slide 12 - Quizvraag

Je witte bloedcellen behoren tot je afweersysteem
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Is je huid een voorbeeld van een afweersysteem?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Welke bloedcellen zijn belangrijk bij het afweersysteem
A
rode bloedcellen (erytrocyten)
B
bloedplaatjes (trombocyten)
C
witte bloedcellen (leukocyten)

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Wat is een allergie?
A
Een reactie van het immuunsysteem op een ongevaarlijke stof
B
Een vorm van immunisatie
C
Een erfelijke afwijking in het immuunsysteem
D
Een ander woord voor anafylactische shock

Slide 17 - Quizvraag

Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes

Slide 18 - Sleepvraag

Rode bloedcellen
Bloedplasma
Bloedplaatjes
Witte bloedcellen

Slide 19 - Sleepvraag

Sleep blauw naar rood.

Wat is de juiste volgorde van gebeurtenissen?
Witte bloedcellen herkennen de ziekteverwekkers.
Witte bloedcellen eten bacteriën op.
Bacteriën vermeerderen zich.
Antistoffen koppelen bacteriën aan elkaar.
Witte bloedcellen maken antistoffen

Slide 20 - Sleepvraag

bloedplaatjes
rode bloedcellen
witte bloedcellen

Slide 21 - Sleepvraag

vaccineren =
A
pillen slikken
B
drankje drinken
C
medicijn gebruiken
D
inenten

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het nut van vaccineren?
A
Je krijgt de ziekte niet of je wordt minder ziek
B
Je kunt lekker op vakantie of uit eten
C
De ziekte kan zich niet verspreiden (groepsimmuniteit)
D
Zo kan de overheid zien wat je allemaal doet

Slide 23 - Quizvraag

Vaccineren is een voorbeeld van
A
Kunstmatige passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Natuurlijke passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit

Slide 24 - Quizvraag

Wat is vaccineren?
A
Een prikje zodat het virus doodgaat
B
Een prikje zodat je het virus niet kunt krijgen
C
Een prikje met nepvirus, zodat je niet ziek kunt worden
D
Een prikje met een dood/verzwakt virus zodat witte bloedcellen het echte virus kunnen herkennen

Slide 25 - Quizvraag

Sleep de kinderziektes naar de bijbehorende inenting
DKTP
BMR
Difterie
Kinkhoest
Rode hond
Tetanus
Polio
Bof
Mazelen

Slide 26 - Sleepvraag

Bo snijdt in haar vinger. De wond begint te bloeden. Wat gebeurt er
achtereenvolgens in haar vinger? Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.

1.
2.
3.
4.
5.
6.
Bloedplaatjes knappen open.
Draden en rode bloedcellen vormen een korstje.
Fijne draden ontstaan.
De draden vormen een netwerk.
Stof uit bloedplaatjes reageert met fibrinogeen.
Rode bloedcellen blijven in het netwerk hangen.

Slide 27 - Sleepvraag

Wat is immuun worden?
A
Je lichaam maakt minder antistoffen
B
Soort geheugen van je witte bloedcellen
C
Je witte bloedcellen gaan dood
D
Je wordt heel ziek

Slide 28 - Quizvraag

Immuun
A
je kunt de ziekte niet meer krijgen
B
behoorlijk ziek worden van een ziekte
C
een lichaamsvreemde stof
D
een spuit krijgen met zwakke ziekteverwekkers

Slide 29 - Quizvraag

Je bent immuun tegen pokken. Ben je dan ook direct immuun tegen de mazelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 30 - Quizvraag

Wat zijn antistoffen?
A
Stoffen om binnendringers aan te vallen
B
Stoffen om een cel in je lichaam te herkennen

Slide 31 - Quizvraag

Antistoffen
A
stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
stoffen die in ziekteverwekkers zitten

Slide 32 - Quizvraag

Klaar?
Maak nu opdracht 2, 8 & +9 in je leerwerkboek blz. 190 t/m 195.
Kijk je antwoorden na en verbeter met een andere kleur pen.
Maak nu via leermiddelen test jezelf 3.5.

Slide 33 - Tekstslide