BK2 - les 6 (T2 BS7)

T2 BS7 Energie & gewicht
Leerdoelen:
2.7.10 Je weet wat een gezond gewicht is en welke keuzen daaraan kunnen bijdragen.
2.7.11 Je kunt mogelijke oorzaken en gevolgen van eetstoornissen noemen en enkele voorbeelden geven.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T2 BS7 Energie & gewicht
Leerdoelen:
2.7.10 Je weet wat een gezond gewicht is en welke keuzen daaraan kunnen bijdragen.
2.7.11 Je kunt mogelijke oorzaken en gevolgen van eetstoornissen noemen en enkele voorbeelden geven.

Slide 1 - Tekstslide

Energie
Een groot deel van je voedsel gebruik je als brandstof. Brandstof geeft je lichaam energie. De hoeveelheid energie in voedsel wordt aangegeven in kilojoule (afgekort: kJ). Een Marsreep levert ongeveer 1000 kJ energie, een appel ongeveer 300 kJ.

Een andere eenheid voor de energie in voedsel is de kilocalorie (kcal). Iemand die praat over ‘calorieën’ in voedsel, heeft het dus eigenlijk over kilocalorie.

Je kunt de eenheden naar elkaar omrekenen:

1 kcal = 4,2 kJ

Slide 2 - Tekstslide

Energie
Hoeveel energie je per dag nodig hebt, verschilt van persoon tot persoon. Het hangt onder andere af van je geslacht, je lichaamsgrootte, je lichamelijke inspanning en je leeftijd. Gemiddeld hebben jongens (mannen) meer energie nodig dan meisjes (vrouwen). Zolang je in de groei bent, neemt je energiebehoefte toe. Bij ouderen neemt de energiebehoefte weer af.

Kilojoule (kJ) = eenheid voor de hoeveelheid energie in voedsel

kilocalorie (kcal) = eenheid voor de hoeveelheid energie in voedsel

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Gewicht
Wat je eet en hoeveel je eet, heeft invloed op je gewicht. Meestal geldt: je gewicht blijft gelijk als je evenveel energie opneemt als je verbruikt. Eet je meer dan je nodig hebt, dan wordt een deel van de voedingsstoffen opgeslagen als reservestof. Dat gebeurt vooral in de vorm van vet. Hierdoor word je zwaarder. Eet je minder dan je nodig hebt, dan ga je reservestoffen gebruiken als brandstof voor energie. Hierdoor neemt je gewicht af.

Maar je gewicht heeft ook te maken met je erfelijke eigenschappen:
• De een heeft een zwaardere bouw dan de ander.
• De stofwisseling kan verschillen.
• De dikte van de onderhuidse vetlaag verschilt van mens tot mens.

Slide 5 - Tekstslide

Overgewicht en ondergewicht
Bij overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) is er te veel vet in het lichaam opgeslagen. Mensen met overgewicht hebben meer kans op hart- en vaatziekten en op diabetes type 2 (suikerziekte). Overgewicht is ook slecht voor de gewrichten, want die worden dan te zwaar belast.

Een te laag lichaamsgewicht noem je ondergewicht. Ook ondergewicht is niet gezond. Er kan een tekort aan voedingsstoffen ontstaan. Iemand met ondergewicht wordt sneller ziek en kan zich lusteloos en moe voelen. Als het ondergewicht lang aanhoudt, neemt de kans op botbreuken toe.

Slide 6 - Tekstslide

Overgewicht en ondergewicht
Ondergewicht kan een gevolg zijn van ondervoeding. Bij ondervoeding krijgt iemand te weinig voedsel of te weinig voedingsstoffen binnen. De oorzaak kan zijn dat er te weinig voedsel beschikbaar is, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden. Maar ook door te veel ongezond eten kan iemand een tekort aan voedingsstoffen krijgen. In bijvoorbeeld hamburgers, chips en pizza zitten namelijk erg weinig voedingsstoffen.

Overgewicht = een te hoog lichaamsgewicht, waarbij er te veel vet in het lichaam is opgeslagen.
Obesitas = ernstig overgewicht
Ondergewicht = een te laag lichaamsgewicht
Ondervoeding = te weinig voedsel of voedingstoffen binnenkrijgen

Slide 7 - Tekstslide

Overgewicht en ondergewicht
Als je overgewicht of ondergewicht hebt, kun je proberen je gewicht naar een gezonde waarde te brengen. Sommige mensen proberen af te vallen door te weinig te eten of ze slaan een maaltijd over. Dat is niet zo’n goede manier. Hierdoor kun je juist eetbuien krijgen. En als je wilt aankomen, kun je beter niet veel te veel of ongezond voedsel gaan eten.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Eetstoornis
Van gezonde maaltijden word je niet snel te dik. Van koek, snoep, chocolade, chips en snacks wel. Sommige mensen hebben aanleg om dik te worden. Ze worden sneller dik dan andere mensen. Wanneer je te weinig eet, heb je ook kans om eerder ziek te worden. Bij sommige mensen draait het leven alleen maar om zo min mogelijk eten. Zij hebben een eetstoornis. Iemand met een eetstoornis denkt meestal negatief over zichzelf. Iemand kan een eetstoornis krijgen door:
• invloed van je cultuur of de media
• ontevreden zijn over jezelf of je uiterlijk
• nare gebeurtenissen in je leven
• graag controle willen hebben
• faalangst of alles perfect willen doen

Slide 10 - Tekstslide

Eetstoornis
Iemand met anorexia nervosa is niet te dik, maar voelt dat wel zo. Hij of zij valt daarom erg veel af en is bang om aan te komen. Iemand met anorexia heeft wel honger, maar weigert om (voldoende) te eten. Hierdoor ontstaat ondervoeding. Anorexia kan leiden tot ziekten, problemen met maag en gebit, haaruitval en soms zelfs tot overlijden.

Eetstoornis - stoornis waarbij iemand de hele dag in het hoofd bezig is met eten

Anorexia nervosa - eetstoornis waarbij mensen extreem weinig eten

Slide 11 - Tekstslide

Eetstoornis
Iemand met boulimia nervosa is ook bang om dik te worden en eet ook te weinig, maar heeft daarnaast regelmatig eetbuien. Daarna braakt hij het voedsel weer uit of neemt laxeermiddelen (pillen waardoor je het voedsel snel weer uitpoept). Ook bij boulimia ontstaat ondervoeding. Door het braken kan de wand van de slokdarm onherstelbaar beschadigen.

Boulimia nervosa - eetstoornis met eetbuien waarbij vervolgens het voedsel wordt uitgebraakt of laxeermiddelen worden gebruikt

Slide 12 - Tekstslide

Eetstoornis
Iemand met een eetbuistoornis heeft eetbuien, maar braakt niet en gebruikt geen laxeermiddelen. Daardoor leidt deze eetstoornis tot ernstig overgewicht (obesitas).
Het is belangrijk dat iemand met een eetstoornis snel hulp zoekt. Een gesprek met een docent of huisarts is een goed begin.

Eetbuistoornis - eetstoornis met eetbuien, maar waarbij niet wordt gebraakt of een laxeermiddel wordt gebruikt

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de samenhang van T2

Lees de tekst van T2 BS7
Maak de opdrachten van T2 BS7; serieus, anders reset.
Maak de test jezelf van T2 BS7 = alles groen is af.


Slide 14 - Tekstslide