V5B - 06-04-2023 - Les 36

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

WELCOME

Today is the 6th of April

The Word of the Day is gallivant

verb | GAL-uh-vant

"to go or travel to many different places for pleasure"

She spent her gap year gallivanting around Europe with her best friend.

TODAY

After this lesson you will

• ... have checked your knowledge of literature
• ... know more about relative clauses
• ... have read text 2
  

RENAISSANCE

RENAISSANCE

• Renaissance = rebirth (wedergeboorte)
• Wederopbloei klassieke oudheid

RENAISSANCE

• Begon in Italië
• Na de middeleeuwen
• Middle Ages / Dark Ages
  

< Klassieke oudheid

Renaissance >

RENAISSANCE

• Humanisten
• Boekdrukkunst
• Geleidelijk proces
• Fundamentele verandering

RENAISSANCE

Van een collectief naar een individuele houding:

• individueel wezen + zelfbewustzijn
• religie: reformatie + protestantisme
• kunst is niet meer anoniem
• homo universalis
  

RENAISSANCE

Van een theocentrisch naar een antropocentrische opvatting:

• rol van de kerk
• carpe diem
• mens staat centraal
  

RENAISSANCE

Van dogmatisch geloof naar kritische (onderzoeks)houding:

• middeleeuwse ideeën waren statisch
• intellectuele onafhankelijkheid
• eigen onderzoek
• conflicten met de kerk
  

RELATIVE CLAUSES

Een relative clause zegt - net als een adjective - iets over een zelfstandig naamwoord:

• An interesting chap. (adjective)
• You mean that chap that looked so interesting? (relative clause)

Een clause (bijzin) geeft meer informatie over wie/wat bedoeld wordt.

RELATIVE CLAUSES

Een clause (bijzin) geeft meer informatie over wie/wat bedoeld wordt.

The man who was arrested yesterday proved to be a cyberthief.

geeft antwoord op de vraag 'welke man'.

The youngsters who found love on the internet are getting married.

geeft antwoord op de vraag 'welke jongeren'.

RELATIVE CLAUSES

In een relative clause gebruiken we who om nadere informatie te geven over een of meerdere personen in plaats van he, she of they:

• The man - he caused the accident - was crossing the street
• The man who caused the accident was crossing the street. 

In de meeste gevallen kun je in plaats van who ook that gebruiken. Er zijn een paar uitzonderingen

RELATIVE CLAUSES

In een relative clause gebruiken we which of that om nadere informatie te geven over een of meerdere dingen:

• They hadn't seen Spielberg's film. It won 8 Oscars.
  
• They hadn't seen Spielberg's film which won 8 Oscars.
  

• What has happened to the books? They were on this shelf.
  
• What has happened to the books which/that were on this shelf?
  

Which sentence contains a relative clause?

1. The woman who won the race is my friend.
2. The cat chased the mouse.
3. He went to the store.
4. I like to eat pizza.

Which sentence contains a relative clause?

1. They went to the park.
2. The book that I read was very good.
3. She sings beautifully.
4. The sun is shining.

Which sentence contains a relative clause?

1. I like to play soccer.
2. She is going to the store.
3. The man, who was wearing a hat, waved at me.
4. He drank a glass of water.

RELATIVE CLAUSES

• Who: personen
• That: personen/dingen
• Which: dingen

Je kan niet overal that gebruiken:

• Which kan verwijzen naar een hele zin. Het betekent dan 'and this' 

All of of a sudden it started raining, which (= and this) was very annoying.

• What kan betekenen 'the thing(s) that' 

What (= the things that) we saw were horrific

RELATIVE CLAUSES: WHO

Het woord WHO verandert in bepaalde gevallen van vorm (naamvallen):

• Als de functie in de zin het onderwerp is (1ste naamval): who

The Scottish film star who won an Oscar recently is coming to London.

• Als er sprake is van een bezitsrelatie (2de naamval): whose

The man whose house was burgled last night is going to be interviewed.

• Als de functie in de zin meewerkend voorwerp is (3de naamval): to whom, who ... to

This letter is from the girl who/to whom you gave that book the other day

• Als de functie in de zin het lijdend voorwerp is (4de naamval): who

There's the lad who the police arrested for shoplifting.

This is the book _____ cover is torn.

1. whomst
2. who
3. whom
4. whose

They are the couple _____ house was robbed last week.

1. whom
2. whomst
3. who
4. whose

The boy _____ I was talking about is coming here.

1. whose
2. who
3. whom
4. whomst

This is the man _____ dog was barking all night.

1. who
2. whom
3. whomst
4. whose

TEXT 2

+ handout

+ questions (p.7)