2F_Persoonsvorm in TT

-t-, -d- of -dt-
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

-t-, -d- of -dt-

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Manier 1:
Maak de zin vragend.
De persoonsvorm komt vooraan te staan. ​

Ik woon in de mooiste stad van Nederland.​
Woon ik in de mooiste stad van Nederland?

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Manier 2:
Zet de zin in een andere tijd. 
Het woord dat in de zin van tijd verandert is de persoonsvorm. 

Ik loop naar school.​
Ik liep naar school.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Zij neemt de chips mee.
A
neemt
B
chips
C
Zij
D
mee

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag melk ik de koeien.
A
vandaag
B
melk
C
ik
D
koeien

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Wie/wat + persoonsvorm

Dus: Ze kreeg twee reacties op haar brief.
Wie/wat + persoonsvorm
Wie/wat kreeg? > ze
Dus 'ze' is het onderwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Ik leer het onderwerp te vinden.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Vandaag melk ik de koeien.
A
melk
B
ik
C
koeien
D
vandaag

Slide 8 - Quizvraag

Ik- vorm:
meestal hele werkwoord -en:
Werkwoord | ik-vorm

dansen         -      dans
leiden            -      leid
lopen             -      loop
leven             -       leef

Slide 9 - Tekstslide

Vervoeg volgens schema
ik-vorm: hele ww -en

dansen: ik ...
                  jij ...
                  hij ...
                  wij ...


Slide 10 - Tekstslide

Hij .... (houden) van zijn kippen.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

Hij zegt dat hij van haar ....... .
A
houd
B
houdt
C
houden

Slide 13 - Quizvraag

Jij en je
Hoe je de jij- vorm in de tegenwoordige tijd schrijft, hangt af van de plek van het werkwoord in de zin:​
> werkwoord achter ‘jij’ of ‘je’: ik-vorm + t​
Jij loopt altijd door | Jij wordt later boer
> werkwoord voor ‘jij’ of ‘je’ (jij/je onderwerp): ik-vorm
Loop jij altijd door? | Word jij later boer?

Slide 14 - Tekstslide

..... (scoren) je wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 15 - Quizvraag

....(scoren) je broer wel eens een doelpunt?
A
Scoor
B
Scoort

Slide 16 - Quizvraag

Je ..... (bieden) haar geen kans.
A
bied
B
biedt

Slide 17 - Quizvraag

Het is koud dus .....
(kleden) je warm aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 18 - Quizvraag

...... jij ook wel eens moe van het
eeuwige gezeur van die docenten?
A
Word
B
Wordt
C
Worden

Slide 19 - Quizvraag

jij/je geen onderwerp
Soms staat ‘je’ achter de pv, maar is het onderwerp niet ‘je’. ​

‘Je’ wordt in dat geval gebruikt om een bezit aan te geven. Je schrijft dan de ik-vorm + t. 
> Houd jij van geitenmelk?
> Houdt je zus van geitenmelk?
Tip: Vervang de pv door lopen of smurfen

Slide 20 - Tekstslide

....(houden) jij meer van
varkens of van koeien?
A
Houd
B
Houdt

Slide 21 - Quizvraag

..... (onthouden) je baas alles
wat je verkeerd doet?
A
Onthoud
B
Onthoudt

Slide 22 - Quizvraag