12.1 Erfelijke eigenschappen doorgeven

Herhaling 11.4
1. Zet op volgorde van groot naar klein: kern, cel, chromosoom, genoom, gen, allel

2. Leg uit wat het verschil is tussen een gen en allel. 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 11.4
1. Zet op volgorde van groot naar klein: kern, cel, chromosoom, genoom, gen, allel

2. Leg uit wat het verschil is tussen een gen en allel. 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 12.1
  • Je kunt uitleggen wat homozygoot en wat heterozygoot betekent.
  • Je kunt uitleggen wat dominant en recessief is.
  • Je kunt uitleggen hoe eigenschappen overerven.
  • Je kunt voorspellen welke eigenschappen nakomelingen kunnen hebben.

Slide 2 - Tekstslide

Homozygoot en heterozygoot
Elk gen codeert voor een erfelijke eigenschap.

Van ieder gen zijn er verschillende versies (Allelen). 

Voor ieder gen heb je altijd 2 allelen  (1 op elk chromosoom).. 1 van je vader gekregen en 1 van je moeder.

2 dezelfde allelen = homozygoot
2 verschillende = heterozygoot

Slide 3 - Tekstslide

Recessief en dominant
Allelen kunnen recessief en dominant zijn
Als iemand heterozygoot is voor oogkleur, dan komt het dominante allel tot uiting.

Slide 4 - Tekstslide

Genotypen noteren
Dominante allel: hoofdletter
Recessieve allel: kleine letter

Homozygoot dominant: AA
Homozygoot recessief: aa
Heterozygoot: Aa

Slide 5 - Tekstslide

Kruisingsschema maken
Met behulp van een kruisingsschema kun je bepalen hoe de nakomelingen (kinderen) eruit kunnen komen te zien. 

Filmpje voor extra uitleg/herhaling: https://www.youtube.com/watch?v=H2V0tLVnWmM 

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan kruisingsschema maken
1.  Noteer  van beide ouders de fenotypen.
2. Noteer van beide ouders de genotypen.
3. Bepaal welke allelen kunnen voorkomen in de geslachtscellen (voortplantingscellen). 
4. Vul de mogelijke opties in in het kruisingsschema (mannen horizontaal, vrouwen verticaal). 



Slide 7 - Tekstslide

Samen oefenen
Bij mensen is een bruine oogkleur dominant over blauwe ogen.

Welk(e) genotype(n) hoort/horen bij iemand met bruine ogen?

Slide 8 - Tekstslide

Samen oefenen
Een man met bruine ogen (AA) heeft een vrouw met blauwe ogen (aa).
 
Welke mogelijke zaadcellen en eicellen kunnen er worden gemaakt?

Slide 9 - Tekstslide

Samen oefenen
Een man met bruine ogen (AA) heeft een vrouw met blauwe ogen (aa).

a. Welke mogelijke genotypen kunnen de nakomelingen hebben? 
b. Hoeveel procent kans is er dat er een kind geboren wordt dat homozygoot recessief is?

Slide 10 - Tekstslide

Maken
Eerste 8 minuten in stilte
Zelf bestuderen/doorlezen: 12.1
Maken: ALLES

Klaar? Nakijken -> antwoorden staan op itslearning, daarna maken samenvatting of testjezelf (11.2 t/m 11.4 en 12.1)

timer
8:00

Slide 11 - Tekstslide

Controle leerdoel
Je kunt voorspellen welke eigenschappen nakomelingen kunnen hebben.

Twee ouders zijn heterozygoot voor de bruine oogkleur. Bruine ogen is dominant over blauwe ogen.
Hoe groot is de kans op een zoon met blauwe ogen heeft? 

Slide 12 - Tekstslide

Les 2
Programma:
1. Herhalen stof les 1
2. Zelfstandig werken aan opdrachten 12.1 
3. Nakijken en nabespreken opdrachten 12.1 

Slide 13 - Tekstslide

Startopdracht
Bij beren wordt de vachtkleur bepaald door twee verschillende allelen. Het allel voor bruine vacht (B) is dominant over het allel voor zwarte vacht (b). Een heterozygote beer kruist met een zwarte beer. 

1. Waarom heb je altijd twee allelen voor iedere eigenschap (gen)
2. Wat voor vachtkleur heeft de heterozygote beer?
3. Schrijf de kruising uit. Hoe groot is de kans dat de nakomelingen zwart zijn? 
timer
4:00

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Ga aan de slag met opdracht 10 t/m 18 van paragraaf 12.1 

Klaar? Nakijken, vraag docent om antwoordenboekje.
timer
20:00

Slide 15 - Tekstslide

Bespreken opdracht 18

Slide 16 - Tekstslide