In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Fx Hoe vertaal je "naar"?
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vertaal je "naar"?
zu de standaard vertaling van naar
nach bij aardrijkskundige namen die geen lidwoord hebben. nach Berlin / nach Frankreich en in de uitdrukking naar huis: nach Hause
an in een aantal uitdrukkingen. Bijv. an den Strand fahren = naar het strand gaan.
in in een aantal uitdrukkingen. Bijv. in die Berge fahren
Slide 2 - Tekstslide
Hoe vertaal je "naar"?
in in een aantal uitdrukkingen. Bijv. in die Berge fahren en bij aardrijkskundige namen die een lidwoord hebben. die Türkei ==> Wir fliegen morgen in die Türkei. We vliegen morgen naar Turkije. der Süden ==> Wir fahren in den Süden. We rijden naar het zuiden.
Slide 3 - Tekstslide
jetzt du!
Slide 4 - Tekstslide
Morgen fliegen wir ___ Spanien
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 5 - Quizvraag
Kommst du ___ mir, oder fahre ich __ dir?
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 6 - Quizvraag
Im Urlaub fahren wir immer __ die Berge.
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 7 - Quizvraag
Ich muss noch kurz __ dem Supermarkt. Kommst du mit?
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 8 - Quizvraag
Gehst du schon? - Ja, muss __ Hause. Meine Schwester wartet auf mich.
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 9 - Quizvraag
Wann fährst du __ Hannover? - Morgen vielleicht.
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 10 - Quizvraag
Morgen fliegt der Präsident zum Staatsbesuch __ die Niederlande.
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 11 - Quizvraag
Im Urlaub fahren wir immer __ den Strand.
A
zu
B
an
C
nach
D
in
Slide 12 - Quizvraag
Morgen fahre ich noch mal kurz rüber __ Oma. Sie ist immer so allein.