TH1 Lezen H3

Lezen 3.3
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Lezen 3.3
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Tekstslide

Hoe maak ik de opdrachten?
Vanaf nu maak je de opdrachten niet (meer) in je schrift of werkboek, maar ga je digitaal, (dus op je I-Pad, of laptop of computer)de opdrachten maken. 

Geef zo duidelijk en uitgebreid mogelijk antwoord.

Kijk goed naar de doelen van deze lessen, zo weet je wat je nog lastig vindt
Er zijn een vast moment om vragen te stellen via een livestream en je mag mij mailen of vragen stellen via teams.

Slide 2 - Tekstslide

Lezen 3.3

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
Ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen.
Ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen.
Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen.

Slide 4 - Tekstslide

tekstopbouw

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je al over tekstopbouw?

Slide 6 - Open vraag

Tekstopbouw
= De tekst staat in een logische volgorde.

  • een driedeling: Inleiding - kern - slot.
  • een tweedeling: Inleiding - kern (nieuwsberichten).

Slide 7 - Tekstslide

Tekstopbouw: driedeling
Inleiding = Informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden.Kort stukje

Kern= Meer informatie over het onderwerp.Het langste deel.

Slot = Samenvatting of conclusie. Er staat geen nieuwe informatie in.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Tekstopbouw: tweedeling
Inleiding = Informatie waaruit je het onderwerp van de tekst                                 kunt afleiden. Kort stukje

Kern= Meer informatie over het onderwerp.Het langste deel.


Slide 10 - Tekstslide

voorbeeld: tweedeling
Kakapo wint vogelverkiezing in Nieuw-Zeeland

De kakapo is voor de tweede keer Vogel van het Jaar geworden in Nieuw-Zeeland. De met uitsterven bedreigde papegaaiensoort leverde deze ongeëvenaarde prestatie na een door fraude geteisterde stembusgang. Kakapo's streken ook in 2008 met de eer. 

De jaarlijkse vogelverkiezing in Nieuw-Zeeland, die in 2005 voor het eerst werd gehouden, is mateloos populair en heeft volgens de organisatoren geleid tot meer aandacht voor de unieke natuurgebieden en diersoorten die het land rijk is.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe kun je zien/lezen in een stuk tekst of het een driedeling of een tweedeling is?

Slide 12 - Open vraag

Opbouw van alinea's
Alinea's hebben een kernzin = de zin met de belangrijkste                                                                              informatie, 
                                                                vaak de eerste zin van de alinea
                                  Toelichting =  de andere zinnen van de alinea


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

even oefenen
Wat is de kernzin in de volgende tekst?

Slide 15 - Tekstslide

Een woordjes hulp
De eerste spiektip kun je gebruiken bij een woordjestoets. Schrijf eerst alle woorden op die je moet vertalen, daarachter zet je steeds het antwoord. Als je een van de gevraagde woorden niet weet, schrijf je een totaal ander woord op dat je wél weet. Natuurlijk zet je hier de juiste vertaling achter. Sommige leraren zullen niet doorhebben dat je een woord hebt opgeschreven en vertaald dat niet werd gevraagd.

Slide 16 - Open vraag

Wat is de kernzin:
Van zwemmen in natuurwater kunt u ziek worden. In natuurwater komen bacteriën, virussen en larven voor. Met name tijdens warm weer kan het aantal bacteriën in natuurwater met weinig stroming snel groeien.

Slide 17 - Open vraag

Opbouw van een tekst
Teksten bestaan uit hoofdzaken en bijzaken.

Hoofdzaken: belangrijke informatie over het onderwerp,
                            maken de tekst duidelijker
Bijzaken:         minder belangrijke informatie
                            voorbeelden van bijzaken: voorbeeld, herhaling,                                  uitleg

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

voorbeelden bijzaken
een voorbeeld
een herhaling
een uitleg

Slide 20 - Tekstslide

even oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst

Slide 22 - Quizvraag

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
Altijd in het midden
B
Meestal aan het begin, soms in het midden, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Altijd aan het begin

Slide 23 - Quizvraag

Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 24 - Quizvraag

HOOFDGEDACHTE van een tekst


= het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt

Slide 25 - Tekstslide

HOOFDGEDACHTE van een tekst
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd
de hoofdgedachte van een tekst staat vaak
-in de titel,  
-inleiding 
-in het slot van een tekst

 

Slide 26 - Tekstslide

Waarom is dit de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord

Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 29 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?

Slide 30 - Open vraag

1

Slide 31 - Video

00:31
Welke (tekst)verbanden ken je al?
Noem de naam (of namen)

Slide 32 - Open vraag

even herhalen: opsommend tekstverband
Het noemt twee of meer tekstdelen in volgorde:
er worden een aantal zaken achter elkaar opgenoemd. 
Voorbeeld 

Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en tenslotte kijk ik nog een half uurtje televisie. 
Een opsommend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:

eerst, dan, daarna, vervolgens, tenslotte, ook, niet alleen ... maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel ... als ..., ten eerste ... ten tweede ... enzovoort.

Slide 33 - Tekstslide

nieuw: tegenstellend tekstverband
geeft een verschil/tegenstelling tussen tekstdelen aan.

voorbeeld
In het weekend heb ik een baantje, maar door de week heb ik daarvoor geen tijd.

Wat is de tegenstelling en wat is het signaalwoord?

Slide 34 - Tekstslide

signaalwoorden bij tegenstellend verband


maar, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, 
enerzijds ... anderzijds,

Slide 35 - Tekstslide

Even oefenen:
Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk.
Wat is het signaalwoord?
A
winkelen
B
niet
C
leuk
D
maar

Slide 36 - Quizvraag

Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk.
Welk verband zit er tussen beiden zinnen?
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband

Slide 37 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

Slide 38 - Woordweb

Doelen
Ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen.
Ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen.
Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen.

Slide 39 - Tekstslide

Wat vind je nog lastig?

Slide 40 - Open vraag

oefenen met de stof
Maak de oefeningen zodat je hier beter in wordt en je doelen behaalt:
Maak van H3.3 (lezen) opdracht 1,24,5,6,7,8,9,11cd,12,13,14,15,16,17, 18ab,19,20,21,22,23,24,25. 
Test jezelf 3.3, (als je dit voldoende hebt, beheers je je doelen)
Overhoor jezelf 3.3

Dit heb je op maandag 18 januari af voor je de les in komt.
op 21 januari heb je een proefwerk lezen H2 en H3

Slide 41 - Tekstslide