BSM H 1.6 en 1.7 meten en trainen van Fitheid

BSM 1.6 en 1.7
Trainingsleer
Verbeteren van fitheid
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Lichamelijke opvoedingMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

BSM 1.6 en 1.7
Trainingsleer
Verbeteren van fitheid

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
- De leerling kan de zes grondmotorische eigenschappen benoemen en beschrijven.
- De leerling kan de drie energiesystemen (ATP-CP, melkzuursysteem, aëroob systeem) uitleggen, inclusief hun werking en de duur van hun activiteit.
- De leerling kan de vier trainingsprincipes uitleggen en toepassen.
 - De leerling kan verband leggen tussen de grondmotorische eigenschappen en het gebruik van de energiesystemen tijdens fysieke activiteiten.
- De leerling kan reflecteren op hun eigen fysieke conditie met betrekking tot de grondmotorische eigenschappen en de bijbehorende energiesystemen.





Slide 2 - Tekstslide

Hoodstuk 1.6 het meten van fitheid

Slide 3 - Tekstslide

Energiesystemen

Slide 4 - Tekstslide

1.7 verbeteren van fitheid

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Energiesysteem in je lichaam
ATP en CP zijn de twee vormen van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden ATP en tot 20 seconden CP). Je lichaam gebruikt deze energie, maar moet het ook constant blijven aanvullen. Dit gebeurt door de 3 energiesystemen:

1: (creatine)fosfaatsysteem
2: Anaeroob systeem
3: Aeroob systeem

Slide 7 - Tekstslide

(Creatine)fosfaatsysteem
Energievorm 1: CP
- Korte tijd > veel energie

- Maximaal 20 seconden

- Energie weer opgeladen in 1 minuut voor 90%

- Voorbeeldsport: Sprinten

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht mix en match
- In tweetallen


Slide 9 - Tekstslide

Oefenvragen 1.6 en 1.7

Slide 10 - Tekstslide

Groen = CP         
ATP is de naam van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden!). Je lichaam gebruikt deze energie maar moet het ook constant blijven aanvullen, dit gebeurd:
- (creatine)fosfaatsysteem
- Anaeroob systeem
- Aeroob systeem

Slide 11 - Tekstslide

1.  Coördinatie
2. Lenigheid
3. Uithoudingsvermogen
4. Snelheid
5. Kracht
Conditie is opgebouwd uit verschillende grondmotorische eigenschappen
CLUSK

Slide 12 - Tekstslide

Conditie 
is de door fysieke en psychische factoren gekenmerkte toestand van lichamelijk prestatievermogen

Slide 13 - Tekstslide

Hoe kun je je conditie meten?
A
Mopertest
B
Shuttleruntest
C
Antropometrische test
D
Eurofittest

Slide 14 - Quizvraag

Met welke test kun je explosieve kracht meten?
A
Buighangtest
B
Handknijpkrachttest
C
10x5m loop
D
Verspringen uit stand

Slide 15 - Quizvraag

welk component is NIET te verbeteren?
A
Snelheid
B
Coördinatie
C
Lenigheid
D
-

Slide 16 - Quizvraag

Met de fietsergometertest test je
A
Snelheid
B
Anaerobe uithouding
C
Coördinatie
D
Aerobe uithouding

Slide 17 - Quizvraag

Hoofdstuk 1.7 het verbeteren van Fitheid

Slide 18 - Tekstslide

Energie is het vermogen om arbeid te leveren
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wij halen onze energie uit
A
Voeding
B
Koolhydraten
C
Vetten
D
Eiwitten

Slide 20 - Quizvraag

De energie die vrijkomt bij het afbraakproces van voedsel wordt opgeslagen als chemische in de spiercellen
A
waar
B
niet waar
C
alleen als het nodig is

Slide 21 - Quizvraag

De chemische energie uit voedsel wordt opgeslagen als ATP in de spiercellen. 

Slide 22 - Tekstslide

Hoe luidt de formule waarbij chemische energie wordt omgezet in mechanische?
ATP >.......................(vul alleen dit deel in van de formule)

Slide 23 - Open vraag

Ons lichaam heeft 3 energiesysteem om de ATP die gebruikt wordt om te bewegen weer aan te vullen.

Slide 24 - Tekstslide

welk energiesysteem wordt aangeduid met 1?
A
Citroenzuurcyclus
B
Conjuctuurbeweging
C
Zuurstofsysteem
D
Melkzuursysteem

Slide 25 - Quizvraag

welk energiesysteem wordt aangeduid met 3?
A
Creatinefosfaatpoel
B
Aerobe systeem
C
Hoogconjuctuur
D
Melkzuursysteem

Slide 26 - Quizvraag

Fosfaatsysteem
Anaerobe systeem
Aerobe systeem

Slide 27 - Sleepvraag

De rode lijn in de grafiek staat voor
A
Suikerverbranding
B
Eiwitverbranding
C
Vetverbranding

Slide 28 - Quizvraag

Eiwitverbranding wordt weergegeven in het
A
Rood
B
Groen
C
Blauwe streep rechts
D
We verbranden geen eiwit

Slide 29 - Quizvraag

Als je hart niet sneller meer kan kloppen, dan zit je op de anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

De steady state is een andere benaming voor anaerobe drempel
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Door melkzuurwaarde in bloed te meten tijdens inspanning kun je de anaerobe drempel bepalen
A
Niet waar
B
waar

Slide 32 - Quizvraag

timer
0:40
Overload
Herstel
Reversibiliteit 
Homeostage
Supercompensatie

Slide 33 - Sleepvraag

Als een sporter hier begint met zijn training dan
A
Wordt hij sterker
B
Zit hij in in opklimmende belasting
C
Traint hij volgens het principe individualiteit
D
Raakt hij overtraind

Slide 34 - Quizvraag

F.I.T.T. staat voor
A
Fit, Interval, Training , Type activiteit
B
Frequentie, Intensiteit, Trainingsduur, Type activiteit
C
Frequentie, Interval, Trainingtype, Talent
D
Fit, Input, Training, Tijdsduur

Slide 35 - Quizvraag

Een training waarbij interval en duurtraining worden afgewisseld is een
A
Fartlektraining
B
Intervaltraining
C
Herhalingstraining
D
Tempotraining

Slide 36 - Quizvraag

De herstelperiode voor supercompensatie ligt voor de eerste trainingen tussen de
A
1-2 dagen
B
2-3 dagen
C
3-4 dagen
D
5-6 dagen voor volledig herstel

Slide 37 - Quizvraag

Wat is conditie
A
Uithoudingsvermogen
B
Energiek en Gezond voelen
C
Lichamelijk Prestatievermogen
D
Zegt iets over hoe sterk je bent

Slide 38 - Quizvraag

Uit welke grondmotorische componenten bestaat fitheid?

Slide 39 - Open vraag

Een kogelstoter zal in verhouding
A
Meer rode spiervezels hebben
B
Meer witte spiervezels hebben
C
Meer krachtuithoudings vermogen hebben
D
Minder Creatinefosfaat in de spier hebben.

Slide 40 - Quizvraag