H5_1hv

Lezen!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen!

Slide 1 - Tekstslide

Weekplanning
  • Vandaag laatste poëzieles (inleveren 17 mei)
  • Start § 5.3 LEZEN opdr. 1, 2,3, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 89-95


Slide 2 - Tekstslide

Lezen!

Slide 3 - Tekstslide

Lesplanning

  • § 5.3 LEZEN opdr. 1, 2,3, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 89-95

In deze paragraaf leer je:


- tekstdoelen herkennen: overtuigen en activeren;
- tekstsoorten en tekstvormen herkennen;
- een betogende tekst herkennen;
- het redengevend en concluderend tekstverband herkennen.


Let op: deadline po poëzie 17 mei!

Slide 4 - Tekstslide

Welk tekstdoel?
Welk tekstdoel?

Slide 5 - Tekstslide






Tekstdoelen       
                                                 Tekstsoorten                                       Tekstvormen


informeren                                                          informatieve teksten                       nieuwsbericht, handleiding, recept, instructie

overtuigen                                                           betogende teksten                          ingezonden brief, klachtenbrief

activeren / tot handelen aansporen       activerende teksten                        advertentie, folder, oproep

amuseren                                                            amuserende teksten                      verhaal, liedtekst















Slide 6 - Tekstslide

Lesplanning

  • § 5.3 LEZEN opdr. 1, 2,3, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 89-95

In deze paragraaf leer je:


- tekstdoelen herkennen: overtuigen en activeren;
- tekstsoorten en tekstvormen herkennen;
- een betogende tekst herkennen;
- het redengevend en concluderend tekstverband herkennen.


Let op: deadline po poëzie 17 mei!

Slide 7 - Tekstslide

Betogende tekst
In een betogende tekst of betoog geeft de schrijver zijn mening over een onderwerp. Hij verdedigt die mening met argumenten. Hij probeert je er met een argument van te overtuigen dat zijn mening juist is.

 

Een betoog kan op verschillende manieren zijn opgebouwd. Veel betogen hebben een driedeling:
- inleiding: de schrijver geeft zijn mening over het onderwerp;
- kern: hij geeft argumenten voor zijn mening;
- slot: hij trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen.

Slide 8 - Tekstslide

Betogende tekst
Twee nieuwe tekstverbanden: redengevend en concluderend tekstverband. 
Beide tekstverbanden komen vaak voor in betogende teksten.


tekstverband                                                signaalwoorden                                     
redengevend                         want, omdat, daarom, immers, namelijk
voorbeeld: Anja wil wel collecteren voor de Dierenbescherming, want zij wil dieren in nood helpen.

concluderend                       dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is, concluderend
voorbeeld: Wouter heeft jaren gestoomd met SKiNG Steambags. Hij heeft dus enorme ervaring met dit middel.








Slide 9 - Tekstslide

Lesplanning

  • § 5.3 LEZEN opdr. 1, 2,3, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 89-95
  • opdrachten 9, 10, 11, 12 en 13, blz. 89-95

In deze paragraaf leer je:


- tekstdoelen herkennen: overtuigen en activeren;
- tekstsoorten en tekstvormen herkennen;
- een betogende tekst herkennen;
- het redengevend en concluderend tekstverband herkennen.



Slide 10 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 11 - Tekstslide

Lesplanning

  • AF?! § 5.3 LEZEN opdr. 1, 2,3, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 89-95
  • opdrachten 9, 10, 11, 12 en 13, blz. 89-95
  • 5.5 Woorden opdr. 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12 en 13, blz. 106-113

In deze paragraaf leer je:

- Ik leer nieuwe woorden en ken het verschil tussen spreekwoorden en uitdrukkingen en ik weet hoe je de betekenis ervan kunt opzoeken.



Slide 12 - Tekstslide

Woorden
Spreekwoorden zijn vaste zinnen met een figuurlijke betekenis. Je kunt de zinnen niet veranderen. De pv staat meestal in de tt.
Uitdrukkingen zijn vaste combinaties van woorden met een figuurlijke betekenis. Je kunt de combinaties aanpassen aan de zin. De uitdrukking heeft geen ww.

Achter de wolken schijnt de zon. 
De beste stuurlui staan aan wal.
Met hart en ziel.
Op de valreep.

Slide 13 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 14 - Tekstslide

Weekplanning

  • AF?! § 5.3 LEZEN opdr. 1, 2,3, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 89-95
  • opdrachten 9, 10, 11, 12 en 13, blz. 89-95
  • 5.5 Woorden opdr. 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12 en 13, blz. 106-113
  • 5.7 Grammatica zinsdelen

Je leert:

- Ik leer nieuwe woorden en ken het verschil tussen spreekwoorden en uitdrukkingen en ik weet hoe je de betekenis ervan kunt opzoeken.
- De bijwoordelijke bepaling(en) in een zin vinden.



Slide 15 - Tekstslide

Lesplanning

  • AF?! § 5.3 LEZEN opdr. 1, 2,3, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 89-95
  • opdrachten 9, 10, 11, 12 en 13, blz. 89-95
  • 5.5 Woorden opdr. 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12 en 13, blz. 106-113

In deze paragraaf leer je:

- Ik leer nieuwe woorden en ken het verschil tussen spreekwoorden en uitdrukkingen en ik weet hoe je de betekenis ervan kunt opzoeken.



Slide 16 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 17 - Tekstslide

Lesplanning

  • 5.7 opdracht: 1cdfgh, 3, 4, 5, 6, 7, 8bcdefg (blz. 120-123
  • Extra oefenen: 5.7 vanaf opdracht 9 (blz. 123-127)

In deze paragraaf leer je:

- De bijwoordelijke bepaling(en) in een zin vinden.
- Een zin verdelen in de volgende zinsdelen: pv, ow, wg, lv, mv, bwb.



Slide 18 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
  1. Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
  2. Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg)?
  3. Hoe vind je het onderwerp (o)?
  4. Wat is de vindproef van het lijdend voorwerp (lv)?
  5. Hoe noem je het zinsdeel dat het lijdend voorwerp ontvangt?
  6.  Hoe noem je de overige zinsdelen?

Slide 19 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
We geven.
We kunnen geven.
We kunnen een cadeau geven.
We kunnen een cadeau geven aan jou.
Morgen kunnen we misschien een cadeau geven aan jou.

Slide 20 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling(en)
  • Een bijwoordelijke bepaling (bwb) zegt iets over het gezegde of over de hele zin. Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op vragen als: wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarom, waarheen, waardoor en waarmee.
  • In een enkelvoudige zin kan maar één onderwerp, gezegde, lijdend of meewerkend voorwerp staan, maar er kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen in voorkomen.
  • Een bijwoordelijke bepaling die uit een aantal woorden bestaat, begint vaak met een voorzetsel.
  • Ook zinsdelen die geen duidelijke vraag beantwoorden, zoals niet, misschien en hopelijk, kunnen bijwoordelijke bepaling zijn.






Slide 21 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling(en)

Slide 22 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek.

Slide 23 - Tekstslide

Lesplanning

  • AF? 5.7 opdracht: 1cdfgh, 3, 4, 5, 6, 7, 8bcdefg (blz. 120-123
  • Extra oefenen: 5.7 vanaf opdracht 9 (blz. 123-127)
  • 5.8 Grammatica woordsoorten: opdracht 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 (blz. 128-132) + extra oefenen vanaf opdracht 10 (blz. 132-134)




Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Ga lezen in je leesboek.

Slide 26 - Tekstslide

Lesplanning

  • 5.9 Spelling opdracht 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 blz. 135-141





Ik kan:
- het tegenwoordig deelwoord herkennen en maken
- bijvoeglijke naamwoorden goed spellen
- trappen van vergelijking juist maken




Slide 27 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord
Fietsend ga ik naar school.
Lachend lopen we door de gangen.
Juichend verlaten we de school.


De handeling is nog gaande.
Hele werkwoord + d

Slide 28 - Tekstslide