Week 15

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

1C

Week 15

Today:

- Intro 5.1

- kun je in lijsten, overzichten en formulieren

specifieke informatie vinden en begrijpen;

- kun je specifieke informatie in eenvoudige teksten begrijpen;

- kun je de hoofdlijn begrijpen van eenvoudige teksten

in een tijdschrift, krant of op een website.

1A

- Lees intro Amita

- Wat eet Amita niet? Waarom niet?

- Denk jij na over wat je eet of waar het vandaan komt? Waarom wel / niet?

- Denk je dat je insecten lekker zou vinden? Waarom wel / niet? I think insects are yum / yuck, because …

2A Look at Yum or Yuck

1. Je ziet twee soorten teksten. Wat voor soort tekst is tekst A? Wat voor soort tekst is tekst B?

2. Waar zou je tekst A kunnen vinden? En tekst B?

3. Waar gaan de teksten over?

2B 

Look at these words.
In which text do you think they are? Text A (article) or B (Recipe)?

Choose from: animals – cook – cups of sugar – experts – grow fast – mix – problem.

Problem

Mix

Grow fast

Experts

Cook

Animals

Cups of sugar

Text A

Text B

Intro 5.1 

 ex. 1 t/m 6 

 Rood: practise more vocab 1 t/m 4

 Groen: Get ahead (ex. 9)

Grammar 5.1 Wel doen! / niet doen!: imperative

Wel doen! Niet doen!

Wel doen!	Niet doen!
Keep quiet	Don't run
Pick up those bags	Don't say a word
Put your projects on my desk.	Don't tell anybody
Ask Nora	Don't take that

Zoek drie zinnen in de tekst die zeggen wat je moet doen. Noteer het werkwoord.

2. Kijk naar de plaats van het werkwoord in de zin. Waar staat het?
3. Is dat dezelfde plek als wanneer je in het Nederlands zegt wat iemand moet doen? ja/nee

Zoek nu een zin die zegt wat je niet moet doen. Schrijf dit op. Noteer het werkwoord.

Grammar 5.2 Persoonlijke voornaamwoorden: mij –me

He likes me. (mij)

He likes you. (jou)

He likes him. (hem)

He likes her. (haar)

He likes it. (het)

He likes us. (ons)

He likes you. (jullie)

He likes them. (hen)

Tim is late again. We can’t wait for.......

1. He
2. Him
3. His
4. us

2. Brad and Sharon are over there. Can you see ......?

1. their
2. them
3. they
4. my

3. You can use this spoon. I don’t need.....anymore.

1. he
2. him
3. it
4. us

4. I don’t agree with....

1. me
2. us
3. you

5. Please, send the book to .......
as soon as possible.

1. I
2. me
3. my

6. He sits next to .....

1. her
2. his
3. she

Homework

Intro 5.1 ex. 1 t/m 6
 Rood: practise more vocab 1 t/m 4

 Groen: Get ahead (ex. 9)

Grammar ex. 7 t/m 8
 Rood: practise more grammar 1 t/m 3

 Groen: Get ahead (ex. 9)