NEDERLANDS MIP PS jaar 2 blok 3 les 6 interpunctie + hoofdletters

NEDERLANDS JAAR 2
BLOK 3
LES 6
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

NEDERLANDS JAAR 2
BLOK 3
LES 6

Slide 1 - Tekstslide




OPFRISSEN:
WERKWOORDSPELLING

Slide 2 - Tekstslide

SPELLING ZWAKKE WW
* Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (smurfen/lopen)
(stam (+ t))
* Persoonsvorm in de verleden tijd (te/de) (werkte/beantwoordde)
* Voltooid deelwoord ('t sexy fokschaap of xtc-koffieshop of verleden tijd)
* Bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)

Slide 3 - Tekstslide

DE PERSOONSVORM:
* kan in de tijd veranderen (Hij wil/wilde, Ik loop/liep);
* verandert mee met het onderwerp van de zin (Hij wil / Zij willen, Ik loop / Jij loopt);
* kan vaker in een zin voorkomen (Omdat hij laat was, moest hij naar Petra / Omdat hij laat is, moet hij naar Petra).

Slide 4 - Tekstslide

HET VOLTOOID DEELWOORD:
* geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij) (Hij is naar huis gelopen, Zij heeft gewerkt);
* kan niet van tijd veranderen;
* heeft meestal een hulpwerk awoord als 'hebben', 'zijn' of 'worden';
* veel voltooide deelwoorden beginnen met 'ge'.

Slide 5 - Tekstslide

VOLTOOID DEELWOORD
1. Neem de stam van het hele werkwoord (haal -en eraf).
2. Bepaal wat de laatste letter van de stam is (verhuizen - verhuiz).
3. Is die laatste letter één van de medeklinkers uit de xtc-koffieshop?
ja -> -t
nee -> -d*
(DUS: Jordy is verhuisd.)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

TEST JE NIVEAU: WERKWOORDSPELLING

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/werkwoordspelling-welk-referentieniveau-behaal-jij/

Slide 10 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
&
INTERPUNCTIE

Slide 11 - Tekstslide

Gebruik een hoofdletter bij (1):
* begin van een zin (Het begin van de zin was mooi.);
* begin van directe rede (Hij zei: "Het begin van de zin is mooi.");
* adressering en aanhef 

Geachte heer,

Mijn naam is De Beer.

Slide 12 - Tekstslide

Gebruik een hoofdletter bij (2):
* namen van instellingen (Raad van State, Tweede Kamer);
* naam voor een heilig persoon of een heilig begrip (Allah, Bijbel);
* familienamen, voornamen, straten, talen, kerkelijke feestdagen etc. (Henk de Beer, Kanye, Bontekoelaan, Hemelvaartsdag).

Slide 13 - Tekstslide

Gebruik een hoofdletter bij (3):
* windrichtingen onderdeel aardrijkskundige naam (Amsterdam-Zuidoost);
* bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van zelfstandig naamwoord met hoofdletter (Franse les);
* bevolkinsgroepen algeleid van een aardrijkskundige naam (Brabander, Zuid-Hollander).

Slide 14 - Tekstslide

Interpunctie

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer plaats je de komma?(1)
  • Voor en na een bijstelling
     ‘Bijleveld, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.’
  • In een opsomming
    Ik reed door Duitsland, Oostenrijk en Italië.
  • Na de aanhef boven en de slotgroet onder een brief of e-mail
    Geachte mevrouw Perton,     -    Met vriendelijke groet, 
  • Voor en/of na een aanspreking
    Daan, wil jij mij de boter aangeven?

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer plaats je de komma?(2)
  • Tussen twee persoonsvormen
    Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.

  • Tussen gelijkwaardige bijvoegelijke naamwoorden
    A Ik erger me aan zijn platvloerse, flauwe grappenmakerij.
    B Ik erger me aan zijn flauwe, platvloerse grappenmakerij.

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer plaats je de komma?(3)
  • Voor onderschikkende voegwoorden
    Hij is ziek, want hij heeft koorts.

  • Voor een uitbreidende bijzin
    ‘Mijn buurman Giovanni, die vroeger een collega van mij was, heeft alles geregeld voor het straatfeest.’

Slide 18 - Tekstslide

THE BEAR EATS, SHOOTS AND LEAVES

"De studenten, die niet goed hadden opgelet, haalden een onvoldoende."

"De studenten die niet goed hadden opgelet, haalden een onvoldoende."

Slide 19 - Tekstslide

Tooltip
  • Als je de zin uitspreekt, hoor je dan een rust? Of een duidelijk verschil in toonhoogte?
    Vaak gebruik je op die plek een komma.

Slide 20 - Tekstslide

ALDUS
* Wat kun je zeggen over werkwoordspelling?
* Wat kun je zeggen over interpunctie?
* Aan welk onderdeel van werkwoordspelling of interpunctie moet je nog werken?
* Nog vragen?

Slide 21 - Tekstslide